ECLI:NL:RBAMS:2015:2000

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
C/13/577586 / HA ZA 14-1179
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenkomst van de Staat Oekraïne en de Staat der Nederlanden in geschil over eigendom van objecten uit de Krim

In 2014 vond in het Allard Pierson Museum een tentoonstelling plaats waarvoor objecten in bruikleen waren verkregen van musea op de Krim. De betrokken musea vorderden de afgifte van deze objecten, terwijl het APM zich verweerde door te stellen dat zowel de musea als de Staat Oekraïne aanspraak maakten op de objecten. In de incidenten vorderden Oekraïne en de Staat der Nederlanden om te mogen tussenkomen in de hoofdzaak. De rechtbank heeft de vordering van Oekraïne toegewezen, omdat deze meende dat Oekraïne eigenaar is van de objecten en dus een eigen belang heeft. De vordering van de Staat tot tussenkomst werd echter afgewezen, omdat deze enkel wilde bijdragen aan de goede toepassing van het internationale recht zonder een eigen vordering in te stellen. De rechtbank oordeelde dat de Staat niet voldoende belang had bij de tussenkomst, aangezien hij geen eigen vordering had en zijn argumenten niet voldeden aan de vereisten voor tussenkomst. De Musea vorderden dat het APM hen de objecten zou retourneren en schadevergoeding zou betalen, terwijl het APM betwistte in verzuim te zijn. De rechtbank besloot dat de Staat Oekraïne mocht tussenkomen, maar wees de vordering van de Staat af, en veroordeelde de Staat in de proceskosten van het incident. De zaak zal op 20 mei 2015 weer op de rol komen voor de conclusie van eis door de Staat Oekraïne.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/577586 / HA ZA 14-1179
Vonnis in incident van 8 april 2015
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
THE TAVRIDA CENTRAL MUSEUM,
gevestigd te Simferopol,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
THE KERCH HISTORICAL AND CULTURAL PRESERVE,
gevestigd te Kerch,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
THE BAKHCHISARAY HISTORY AND CULTURE STATE PRESERVE OF THE REPUBLIC CRIMEA,
gevestigd te Bakhchisaray,
4. de rechtspersoon naar buitenlands recht
THE NATIONAL PRESERVE OF "TAURIC CHERSONESOS",
gevestigd te Sevastopol,
eiseressen in conventie in de hoofdzaak,
verweersters in reconventie in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. M.M. van Leeuwen te Rotterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM,
handelende onder de naam Allard Pierson Museum,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. P.L. Loeb te Amsterdam,
en
DE STAAT OEKRAINE (Vertegenwoordigd door het Ministerie van Justitie van Oekraïne),
gevestigd te Kiev, Oekraïne,
eiser in het incident,
advocaten mr. M.P.H. Sanders, mr. G.J. van den Bergh en mr. A.N. Stoop te Amsterdam,
en
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Buitenlandse Zaken en Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap),
gevestigd te Den Haag,
eiser in het incident,
advocaat mr. J.M.L. van Duin te Den Haag.
Eiseressen in de hoofdzaak zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid met de Musea, gedaagde in de hoofdzaak met het APM. Eisers in de incidenten zullen hierna respectievelijk worden aangeduid met de Staat Oekraïne en de Staat.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 november 2014, met producties,
  • de akte overlegging producties van de zijde van de Musea,
  • de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie van het APM, met producties,
  • de incidentele conclusie tot tussenkomst van de Staat Oekraïne, met producties,
  • de incidentele conclusie tot tussenkomst van de Staat, met één productie,
  • de incidentele conclusie van antwoord in de incidenten tot tussenkomst van het APM,
  • de akte tot referte in het (eerste) incident tot tussenkomst van de Musea
  • de conclusie van antwoord in de incidenten tot tussenkomst van het APM,
  • de incidentele conclusie van antwoord (inzake art. 217 Rv) van de Musea.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten voor zover van belang voor het incident

2.1.
Van 6 februari 2014 tot en met 31 augustus 2014 heeft een tentoonstelling plaatsgevonden in een gebouw van de Universiteit van Amsterdam (de UvA), het Allard Pierson Museum, onder de naam ‘Crimea – The Golden Island in the Black Sea’, ook bekend als ‘The Crimea. Gold and Secrets of the Black Sea’, of ‘The Crimea. Greeks, Scythians and Goths at the Black Sea’ (hierna: de tentoonstelling).
2.2.
In het kader van de tentoonstelling heeft het APM bepaalde objecten van kunsthistorische waarde (hierna: de objecten) in bruikleen gekregen van de Musea. De basis waarop de objecten waren uitgeleend aan het APM zijn overeenkomsten gesloten op 19 maart 2013 tussen de Musea enerzijds en het APM anderzijds (hierna: de contracten).
2.3.
De tentoonstelling is thans tot een einde gekomen. De objecten bevinden zich nog in Nederland.

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
De Musea vorderen, kort weergegeven, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat het APM nooit gerechtigd is geweest om enige verplichting onder de contracten op te schorten en in gebreke is met de nakoming van die verplichtingen sinds 20 september 2014;
het APM veroordeelt om de relevante objecten conform de met de Musea gesloten contracten aan de Musea te retourneren;
het APM veroordeelt om de Musea de schade te vergoeden die zij hebben geleden als gevolg van de tekortkomingen van het APM in de nakoming van de contracten, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
althans zodanige andere beslissing te nemen als de rechtbank, gehoord partijen, juist zal voorkomen;
het APM veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
Het APM voert verweer en voert hiertoe - kort gezegd - onder meer aan dat het APM wordt geconfronteerd met twee partijen, de Musea en de Staat Oekraïne, die beide aanspraak maken op de objecten. Het APM wil de objecten afgeven aan de partij die daar recht op heeft, zonder aansprakelijk te worden gehouden voor teruggave of schadevergoeding door de andere partij. Het is om deze reden dat het APM er belang bij heeft dat de rechtbank beslist over de twee voorliggende aanspraken op de objecten. Het APM betwist aldus dat het in verzuim is in de nakoming van zijn verplichtingen uit de contracten. Het APM heeft de nakoming van de verplichting tot teruggave van de objecten rechtmatig opgeschort.

4.Het geschil in de incidenten

Vordering in incident tot tussenkomst van de Staat Oekraïne

4.1.
De Staat Oekraïne vordert dat hem bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt toegestaan in de hoofdzaak tussen te komen om zijn vordering in te stellen tot teruggave van de objecten en om zich aldus te verzetten tegen de vordering van de Musea.
4.2.
De Staat Oekraïne stelt hiertoe, samengevat, dat de objecten eigendom zijn van de Staat Oekraïne en in ‘operational management’ werden gehouden door de Musea. De Musea hebben vervolgens de objecten op basis van de contracten uitgeleend aan het APM waarna de objecten van 6 februari 2014 tot en met 31 augustus 2014 tentoon zijn gesteld in het APM. Naar aanleiding van de eenzijdige afscheiding van de Krim in maart 2014 heeft de Staat Oekraïne het APM en de Staat verzocht de objecten aan hem te retourneren. Door het tussen de Musea en het APM aanhangige geding dreigen de aan de Staat Oekraïne met betrekking tot de objecten toekomende eigendoms- en terugvorderingsrechten te worden geschonden. Ter voorkoming hiervan wenst de Staat Oekraïne in het aanhangige geding tussen te komen, aldus steeds de Staat Oekraïne.
4.3.
De Musea refereren zich met betrekking tot de vordering tot tussenkomst van de Staat Oekraïne aan het oordeel van de rechtbank.
4.4.
Het APM heeft geconcludeerd tot toewijzing van het gevorderde.
Vordering in incident tot tussenkomst van de Staat
4.5.
De Staat vordert in incident dat hem bij vonnis wordt toegestaan in de hoofdzaak tussen te komen. In de hoofdzaak vordert de Staat het vonnis, voor zover de vordering van de Musea tot afgifte van de objecten wordt toegewezen, niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.6.
De Staat heeft aan zijn vorderingen – kort gezegd – ten grondslag gelegd dat als gevolg van de ontwikkelingen die zich in het voorjaar van 2014 op de Krim hebben voorgedaan het beheer van een deel van de objecten betwist is geraakt tussen enerzijds de Staat Oekraïne en anderzijds de Musea. Tegen die achtergrond heeft het APM besloten om de betwiste objecten voorlopig onder zich te houden. De Staat wil met zijn tussenkomst bewerkstelligen dat de objecten niet naar de Krim worden uitgevoerd, tenzij definitief en onherroepelijk komt vast te staan dat de Musea inderdaad de gerechtigde partij zijn en dat het overdragen van de objecten aan de Musea kan plaatsvinden zonder dat internationaal recht wordt geschonden. De Staat wordt geconfronteerd met een vreemde staat (de Staat Oekraïne) die stelt dat sprake is van nationaal cultureel erfgoed dat bovendien staatseigendom is. Voor de nakoming van zijn volkenrechtelijke verplichtingen jegens vreemde staten heeft de Staat een eigen verantwoordelijkheid. Het gaat de Staat aldus om het voorkomen van een schending van een internationaalrechtelijke verplichting.
4.7.
De Musea voeren verweer tegen de gevorderde tussenkomst van de Staat en voeren hiertoe allereerst aan dat het verzoek niet voldoet aan de vereisten zoals opgenomen in artikel 217 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). De Staat stelt immers niet dat als het verzoek tot tussenkomst wordt toegewezen vervolgens enige vordering door of van hemzelf zal worden ingesteld. Het voeren van verweer tegen een nevenvordering van een van de partijen - zonder zich aan de zijde van een partij te voegen - kan niet worden gezien als het instellen van een persoonlijke vordering. De Staat heeft ook geen ander respectabel belang om tussen te komen. Een gesteld of gesuggereerd politiek of diplomatiek belang is in dit verband onvoldoende, gegeven de civielrechtelijke achtergrond van de zaak zelf en de algemene behandeling van politieke aangelegenheden die in een civiele rechtszaak niet zonder meer thuishoren.
4.8.
Het APM refereert zich in dit incident aan het oordeel van de rechtbank.
4.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in de incidenten

5.1.
Een partij kan op de voet van artikel 217 Rv in een aanhangig geding vorderen te mogen tussenkomen indien zij een eigen vordering wenst in te stellen tegen (een van) de procederende partijen en voldoende belang heeft zich met dat doel te mengen in het aanhangige geding in verband met de nadelige gevolgen die zij van de uitspraak in de hoofdzaak kan ondervinden. Dat belang kan erin bestaan dat in verband met de gevolgen die de uitspraak in de hoofdzaak kan hebben, benadeling of verlies van een recht van de tussenkomende partij dreigt, dan wel diens positie anderszins kan worden benadeeld. Aan de toewijsbaarheid van een vordering tot tussenkomst kunnen niettemin de eisen van een goede procesorde in de weg staan. Een partij die verlangt te worden toegelaten tot tussenkomst, moet daarbij kenbaar maken wat zij wenst te vorderen en van wie, nu een oordeel over de gerechtvaardigdheid van de verlangde tussenkomst immers alleen mogelijk is indien duidelijk is wat de interveniënt wenst te bewerkstelligen. Zij dient voorts voldoende toe te lichten dat de vorderingen die zij wenst te stellen in de hoofdzaak voldoende samenhang vertonen met het onderwerp van de hoofdzaak om tot het oordeel te kunnen leiden dat zij voldoende belang heeft bij tussenkomst in verband met de gevolgen die zij van de uitspraak in de hoofdzaak kan ondervinden (Hoge Raad 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:768). Hieronder zal de rechtbank allereerst de vordering van de Staat Oekraïne tot tussenkomst beoordelen en vervolgens de vordering tot tussenkomst van de Staat.
Verzoek tussenkomst de Staat Oekraïne
5.2.
Voor de toewijzing van een vordering tot tussenkomst is, zoals blijkt uit het bovenstaande, vereist dat blijkt van een belang van de derde om benadeling of verlies van een recht te voorkomen. In dit incident dient aldus beoordeeld te worden of de Staat Oekraïne een belang heeft bij tussenkomst in de procedure. In het onderhavige geval kan worden aangenomen dat degene die beweert dat hij, en niet de eiser in de hoofdzaak, de rechtmatige eigenaar is van de objecten waarvan in de hoofdzaak afgifte wordt gevorderd, het vereiste belang bij de vordering heeft. Uit de stellingen van de Staat Oekraïne volgt immers dat de Staat Oekraïne meent dat niet de Musea maar hij de rechtmatig eigenaar is van de objecten en dat de objecten aldus aan hem dienen te worden afgegeven. Dit belang is van voldoende gewicht om de vordering van de Staat Oekraïne toe te wijzen. Voorts acht de rechtbank het met het oog op de proceseconomie wenselijk dat de geschillen tussen partijen, die alle zien op de objecten, worden afgedaan in één geding.
5.3.
Aangezien tussenkomst niet anders dan na het instellen van een incident kan plaatsvinden, zullen de proceskosten als na te melden worden gecompenseerd.
Verzoek tussenkomst de Staat
5.4.
Met betrekking tot de vordering van de Staat tot tussenkomst oordeelt de rechtbank als volgt. Naar de rechtbank begrijpt, wenst de Staat - door tussenkomst - te bewerkstellingen dat geen schendingen van internationaalrechtelijke verplichtingen plaatsvinden. Gelet op de hierboven onder 5.1. opgenomen maatstaf dient voor toewijzing van een vordering tot tussenkomst echter sprake te zijn van een belang van de eiser tot tussenkomst om benadeling of verlies van een hem toekomend recht te voorkomen. Dat de Staat een eigen vordering wil instellen tegen de Musea dan wel het APM is gesteld noch gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Staat voorts onvoldoende gemotiveerd toegelicht hoe de uitspraak in de hoofdzaak nadelige gevolgen voor hem kan hebben. Wel heeft de Staat aangevoerd dat hij voor de nakoming van zijn volkenrechtelijke verplichtingen jegens vreemde staten een eigen verantwoordelijkheid heeft en dat in de onderhavige zaak internationaalrechtelijke aspecten een rol spelen die relevant zijn voor de beslissing van het geschil en dat de Staat deze aspecten naar voren wenst te brengen. Met de Musea is de rechtbank van oordeel dat dit echter niet een doel is waarvoor de (vordering tot) tussenkomst is bedoeld. De mogelijkheid tot het horen van de Staat op grond van artikel 44 Rv lijkt in dat geval een meer passende procedure. De gevorderde tussenkomst zal daarom worden afgewezen.
5.5.
De Staat zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

6.De beoordeling in de hoofdzaak

6.1.
De Staat Oekraïne zal in de gelegenheid worden gesteld een conclusie houdende zijn eis en de gronden daarvan te nemen.

7.De beslissing

De rechtbank
in het incident tot tussenkomst van de Staat Oekraïne
7.1.
staat de Staat Oekraïne toe in de hoofdzaak tussen te komen,
7.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten van het incident draagt;
in het incident tot tussenkomst van de Staat
7.3.
wijst het gevorderde af,
7.4.
veroordeelt de Staat in de kosten van het incident, aan de zijde van de Musea begroot op € 452,- en aan de zijde van het APM begroot op nihil.
7.5.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
7.6.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
20 mei 2015voor het nemen van de conclusie van eis in de tussenkomst door de Staat Oekraïne,
7.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Marcus, bijgestaan door mr. S. Lanting, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2015.