ECLI:NL:HR:2022:1558
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over niet-ontvankelijkheid van beroep wegens ontbreken schriftelijke machtiging
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door J. van Gemert, tegen het dagelijks bestuur van het Waterschap de Dommel. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 3 december 2021, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 14 juli 2021 werd behandeld. De Rechtbank had eerder twee aanslagen watersysteemheffing voor het jaar 2019 opgelegd aan belanghebbende, maar het bezwaar hiertegen werd niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen schriftelijke machtiging was overgelegd.
Belanghebbende heeft op 16 oktober 2020 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar, maar ook toen ontbrak een recente machtiging. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Belanghebbende heeft vervolgens verzet ingesteld, maar dit werd ongegrond verklaard. In cassatie heeft de Hoge Raad de klachten van belanghebbende beoordeeld, waarbij werd aangevoerd dat er geen grond was voor de niet-ontvankelijkheid, omdat er geen aanwijzingen waren dat de machtiging was geëindigd.
De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank op basis van artikel 8:24, lid 2, Awb gerechtigd was om een recente schriftelijke machtiging te verlangen van de gemachtigde, en dat het uitblijven van een reactie op dit verzoek voldoende grond vormde voor de niet-ontvankelijkheid van het beroep. De Hoge Raad heeft ook andere klachten van belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een proceskostenveroordeling uit te spreken en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond.