Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Oost-Brabantvan 1 februari 2013, nr. AWB 12/2841, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ).
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen
,aan [A] een schriftelijke machtiging gevraagd die na het doen van uitspraak op bezwaar door belanghebbende is verstrekt. De Rechtbank heeft haar daarbij gewezen op de mogelijke gevolgen voor de ontvankelijkheid van het beroep, indien aan het verzoek niet zou worden voldaan.
,ook na rappel
,niet voldaan. Om die reden heeft de Rechtbank het ervoor gehouden dat zij niet gemachtigd was om namens belanghebbende op te treden in beroep. Het beroep is op die grond niet-ontvankelijk verklaard.
.Daarbij heeft [A] erop gewezen dat bij het beroepschrift reeds een machtiging was overgelegd waaruit de vertegenwoordigingsbevoegdheid blijkt. Bij de thans in cassatie bestreden uitspraak op verzet heeft de Rechtbank dit betoog verworpen.