ECLI:NL:GHDHA:2024:2286

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
BK-23/715
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid gemachtigde in hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring door rechtbank

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van een beroep dat was ingesteld door [A] namens belanghebbende tegen een beschikking van de Heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De Heffingsambtenaar had de waarde van een onroerende zaak vastgesteld op € 117.000 voor het kalenderjaar 2021. De Rechtbank had het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat [A] geen recente machtiging had overgelegd waaruit bleek dat hij bevoegd was om namens de belanghebbende op te treden. De rechtbank had eerder verzocht om een recente schriftelijke machtiging, maar [A] had enkel een doorlopende machtiging overgelegd die dateerde van vóór de WOZ-beschikking. In hoger beroep voerde [A] aan dat de machtiging doorlopend was en dat de rechtbank ten onrechte om een recente machtiging had gevraagd. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de machtiging onvoldoende was om de bevoegdheid van [A] vast te stellen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing benadrukt het belang van een actuele machtiging voor het instellen van beroep namens een ander, in overeenstemming met artikel 8:24 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/715

Uitspraak van 7 november 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(feitelijk indiener hoger beroep: [A] ; hierna: [A] )
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 26 juni 20243, nummer ROT 22/1372.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2020 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2021 vastgesteld op € 117.000 (de beschikking). Met de beschikking zijn betreffende de woning in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2021 opgelegde aanslag in de onroerende zaakbelastingen (de aanslag) en de aanslag in de rioolheffing van de gemeente Rotterdam.
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het tegen de beschikking en aanslag gemaakte bezwaar afgewezen.
1.3.
[A] heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
[A] heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 136. De Heffingsambtenaar heeft een nader stuk met het opschrift ‘verweerschrift’ ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 3 oktober 2024. [A] en de Heffingsambtenaar zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
De in de onderhavige procedure door [A] overgelegde machtiging vermeldt onder meer:

“De ondergetekende:

Naam: [belanghebbende]
Adres: […]
Postcode: […]
hierna te noemen: "volmachtgever"

Verleent hierbij volmacht aan:

mr. [ [A] ], [naam en adres A]
hierna te noemen: "gevolmachtigde"
om hem/haar zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen in alle aangelegenheden aangaande de aanslag lokale heffingen alsmede de daarop vermelde WOZ-beschikking.
Deze volmacht houdt onder andere in het in ontvangst nemen van besluiten, al dan niet op grond van een bezwaarschrift genomen, daartegen bezwaar of beroep in te dienen of daartegen, al dan niet bijwege van voorlopige voorziening, beroep tegen aan te tekenen, waaronder mede begrepen (administratief) beroep, hoger beroep of cassatie.
Tevens kan op basis van deze volmacht bestuursorganen verzocht worden om een besluit te nemen tot het vergoeden van door volmachtgever geleden schade, om hoorzittingen bij te wonen en daarin namens volmachtgever het woord te voeren, om een aanhangig bezwaar of (hoger) (cassatie) beroep in te trekken, het bestuursorgaan in gebreke te stellen middels een dwangsomverzoek, een WOB (Wet Openbaarheid van Bestuur) verzoek te doen en voorts al datgene te doen wat de gevolmachtigde in het belang van volmachtgever gewenst, nuttig of noodzakelijk acht en de volmachtgever zelf tegenwoordig zijnde, zou kunnen, mogen of moeten doen. Dit alles met het recht van substitutie.
Daarnaast machtigt volmachtgever gevolmachtigde om de vergoeding voor de geleden processchade, de proceskostenvergoeding, wettelijke vergoedingen voor hem/haar op rekening van gevolmachtigde te ontvangen.
Datum : 12-03-2020 Plaats: [woonplaats] ”
2.2.
Bij brief van 27 maart 2023 heeft de Rechtbank [A] verzocht binnen vier weken een recente schriftelijke machtiging toe te sturen waaruit blijkt op welke za(a)k(en) deze betrekking heeft en waaruit blijkt dat deze machtiging zich uitstrekt tot het verrichten van proceshandelingen en het aanwenden van rechtsmiddelen. De Rechtbank heeft daarbij gewezen op de mogelijke gevolgen voor de ontvankelijkheid van het beroep, indien aan het verzoek niet zou worden voldaan.
2.3.
Bij e-mailbericht van 21 april 2023 heeft [A] de Rechtbank om nadere uitleg gevraagd en meegedeeld dat sprake is van een doorlopende machtiging. Hij heeft geen recentere machtiging ingediend.
2.4.
In hoger beroep heeft [A] een e-mail van belanghebbende van 31 mei 2021 gericht aan hem overgelegd. Deze e-mail vermeldt onder meer:
“Geachte heer mr [ [A] ], ik heb op 30-04-2021 voor het jaar 2021 een nieuwe aanslag voor de WOZ ontvangen, voor het pand [adres] waarbij de waarde is vastgesteld op E 117.000, zie WOZ beschikking […] welke als bijlage is bijgevoegd. zie SCN_0013 en bijbehorend taxatieverslag […] . Nu bent u m.b.t. dit pand in beroep gegeaan bij de Rechtbank Rotterdam , nu is mijn vraag aan u zou u namens mij bezwaar kunnen aantekenen bij de gemeente Rotterdam tegen de Woz beschikking nr. […] waardepeildatum 01-01-2020 , mede om een consequente lijn met bovenstaande beroepzaak te voeren (procedure 20/1896 ). Zou u mij inzicht kunnen geven hoe het met deze procedure is gesteld ??
T.a.v. de bezwaargronden tegen de aanslag 2021 voor het pand [adres] , kan ik u meedelen dat de panden [adressen] aan de achterzijde direct grenzen aan de speelplaats van de [school] wat zeer veel geluidsoverlast geeft van schreeuwende kinderen ( hoe groter de kinderen , hoe groter het volume ) en van de geluidsoverlast van de luchtbehandelingsinstallaties waarvan de motoren en
uitblaasopeningengen zo dicht mogelijk bij onze zijgevels zijn opgesteld.... zie screen shots van de situatie ( Vroeger moest hier een hinderwet vergunning worden aangevraagd maar nu mag alles ) Onze lokatie komt ook voor op een kaart uit het bestemmingsplan met lokaties met een hoge geluidsbelasting, zie lokatie nr […] , bijlage 05-30-21, 9.17, echter verdere documentatie heb ik niet kunnen vinden.
Er is wel jurisprudentie te vinden over de geluidsoverlast van schoolpleinen
https://www.youtube.com/watch?v=HK7Om16sBB4
Tevens heb ik het idee constant op een bouwlocatie te verblijven, gezien alle bouwactiviteiten o.a. het verwijderen van een olietank van 6000 Ltr uit een belendend pand zie foto DSC 00161-001. En renovatie werkzaamheden aan de school foto DSC 154-001, en renovatie v d woningen aan de overkant v d straat, alsof je tegen een gigantisch gordijn zit aan te kijken zie screenshot 05-15-21 at 02.51
Misschien is het mogelijk enige punten in het bezwaar naar voren te brengen, wilt u niet namens mij optreden zou ik dan spoedig bericht van u kunnen krijgen , dan kan ik electronisch bij de gemeente Rotterdam bezwaar maken , op nader aan te voeren gronden.
Hopend spoedig iets van u te horen teken ik, Hoogachtend,
[belanghebbende]”

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:

Ontvankelijkheid
1. Iemand die namens een ander beroep instelt, moet op verzoek van de rechtbank een machtiging indienen om aan te tonen dat hij namens die ander beroep mag instellen. Dit staat in artikel 8:24, tweede lid, van de Awb. Als dit niet gebeurt, dan kan de rechtbank het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
2. [A] heeft beroep ingesteld namens eiser. Daarbij is een door eiser ondertekende machtiging overgelegd met als dagtekening 12 maart 2020. Deze machtiging is op 17 maart 2022 bij de rechtbank binnengekomen. De WOZ-beschikking die in deze zaak in geschil is, is gedagtekend op 30 april 2021. De rechtbank heeft geconstateerd dat de machtiging is opgemaakt nog voordat de WOZ-beschikking aan eiser is uitgereikt. Om te kunnen vaststellen of de machtiging mede betrekking heeft op de onderhavige procedure, heeft de rechtbank bij brief van 27 maart 2023 aan [A] gevraagd om binnen vier weken een recente schriftelijke machtiging over te leggen. [A] is er daarbij op gewezen dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard kan worden indien hij aan dat verzoek geen gevolg geeft.
3. Bij brief van 21 april 2023 heeft [A] gereageerd. Hij stelt in de brief dat ten onrechte door de rechtbank om een recente machtiging is verzocht. De machtiging die is overgelegd is namelijk doorlopend en daarmee afdoende. Hij verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 28 oktober 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1558) en stelt daarbij dat er alleen plaats kan zijn voor niet-ontvankelijkheid als er geen reactie op het verzoek om een recente machtiging is gegeven. Van deze situatie is in dit geval geen sprake.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft zij terecht om een recente machtiging gevraagd. Omdat de machtiging is opgemaakt nog voordat de WOZ-beschikking aan eiser was uitgereikt, blijkt uit de machtiging onvoldoende dat [A] daadwerkelijk bevoegd is tot het voeren van de onderhavige procedure. Anders dan [A] ziet de rechtbank in het door [A] aangehaalde arrest van de Hoge Raad geen bevestiging van zijn stelling dat de rechtbank de eerder overgelegde machtiging als afdoende moet beschouwen. In het arrest staat dat het de rechtbank onder omstandigheden vrij staat een recente machtiging op te vragen. De rechtbank acht de situatie in de onderhavige zaak voldoende vergelijkbaar met die door de Hoge Raad beschreven omstandigheden.
5. Er is geen recente machtiging ingediend. De rechtbank is van oordeel dat daarom niet is komen vast te staan dat [A] gemachtigd is om namens eiser in beroep te gaan tegen het bestreden besluit.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de Rechtbank het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat niet is komen vast te staan dat [A] gemachtigd was om namens belanghebbende in beroep te gaan tegen de uitspraak op bezwaar. [A] beantwoordt deze vraag ontkennend en de Heffingsambtenaar bevestigend.
4.2.
[A] concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1.
Op grond van artikel 8:24, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter een schriftelijke machtiging verlangen van een gemachtigde die geen advocaat is, om na te gaan of degene die zich als gemachtigde namens een belanghebbende aandient daartoe werkelijk bevoegd is.
5.2.
In hoger beroep wordt aangevoerd dat sprake is van een doorlopende machtiging en dat de Rechtbank het beroep niet niet-ontvankelijk had mogen verklaren omdat geen recente machtiging is overgelegd.
5.3.
De door [A] overgelegde machtiging (zie onder 2.1) dateert van 12 maart 2020, vóór de dagtekening van de beschikking en de aanslag (30 april 2021). Uit eigen dossieronderzoek van het Hof blijkt dat deze machtiging reeds is ingediend in de procedure met in beroep het zaaknummer van de Rechtbank ROT 20/1896 en in hoger beroep het zaaknummer van het Hof BK-21/1002. [A] heeft dit ter zitting van het Hof ook erkend. Deze procedure zag op de ten aanzien van belanghebbende gegeven WOZ-beschikking betreffende de woning voor het kalenderjaar 2019. De machtiging is algemeen verwoord en vermeldt geen jaartal. De Rechtbank heeft [A] in de onderhavige procedure verzocht een recente machtiging toe te sturen en hem daarbij een termijn gegeven van vier weken. Daarbij is erop gewezen dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als aan het verzoek geen gevolg wordt gegeven. [A] heeft geen nieuwe machtiging ingediend.
5.4.
Onder de omstandigheden zoals hiervoor vermeld, mocht de Rechtbank in redelijkheid eraan twijfelen of [A] bevoegd was beroep in te stellen namens belanghebbende en stond het haar vrij aan het uitblijven van het overleggen van een recente machtiging de gevolgtrekking te verbinden dat het beroep niet-ontvankelijk is (vgl. HR 28 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1558, BNB 2022/148). In de visie van [A] zou de onderhavige machtiging tot in lengte van dagen kunnen worden gebruikt voor iedere (hoger)beroepsprocedure ter zake van iedere ten aanzien van belanghebbende gegeven WOZ-beschikking. Dat kan naar het oordeel van het Hof niet de bedoeling zijn van de onderhavige machtiging. Het Hof vermag niet in te zien waarom niet reeds in eerste instantie op het verzoek van de Rechtbank is gereageerd met het indienen van een recente machtiging. De Rechtbank heeft het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5.5.
De e-mail van belanghebbende (zie onder 2.4) waaruit eventueel zou kunnen worden afgeleid dat [A] bevoegd was ook in de onderhavige procedure namens belanghebbende, na bezwaar, beroep en vervolgens hoger beroep in te stellen, maakt dit oordeel niet anders. Deze e-mail, zo daar een machtiging in kan worden gelezen, is immers pas in hoger beroep overgelegd. Het niet overleggen van de gevraagde machtiging in beroep kan in hoger beroep niet worden hersteld (vgl. HR 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2, BNB 2014/44). Aan dit oordeel doet evenmin af dat [A] wel heeft gereageerd op het verzoek van de Rechtbank (zie onder 2.3). Een verschoonbare reden voor het niet overleggen van een recente machtiging heeft hij daarbij immers niet gegeven. De blote stellingen ter zitting van het Hof dat [A] belanghebbende tevergeefs heeft gevraagd om een machtiging en dat belanghebbende vanwege zijn gevorderde leeftijd moeite heeft met het printen van documenten, leiden evenmin tot een ander oordeel.
Slotsom
5.6.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

6. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door R.A. Bosman, Chr.Th.P.M. Zandhuis en S.E. Postema, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 7 november 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.