In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een naheffingsaanslag verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken is opgelegd. De naheffingsaanslag betreft het tijdvak van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2018, met een totaalbedrag van € 102.756, plus belastingrente van € 12.692 en een verzuimboete van € 10.275. De rechtbank had de boete verminderd tot € 4.486 wegens overschrijding van de redelijke termijn en had een proceskostenvergoeding van € 1.000 toegekend. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij zich beroept op het vertrouwensbeginsel, omdat eerdere controles door de Belastingdienst geen correcties hebben opgeleverd. Het Hof heeft de zaak op 5 september 2024 behandeld, waarbij zowel belanghebbende als de Inspecteur zijn verschenen. Het Hof oordeelt dat de naheffingsaanslag, de belastingrente en de boete in stand blijven. Het Hof concludeert dat belanghebbende niet redelijkerwijs kon vertrouwen op eerdere controles, omdat de correcties evident in strijd zijn met de wet. De opgelegde boete is terecht, omdat deze onder het wettelijk maximum blijft. De beschikking belastingrente wordt eveneens bevestigd. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.