In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de verlening van een machtiging tot voortgezet verblijf op basis van de Wet Bopz. Betrokkene, die in een psychiatrisch ziekenhuis was opgenomen, had eerder een voorlopige machtiging waarvan de geldigheidsduur was verstreken. De rechtbank had op 13 april 2018 een nieuwe machtiging verleend, maar deze werd door de Hoge Raad vernietigd omdat de motivering onvoldoende was. Na verwijzing heeft de rechtbank op 5 november 2018 opnieuw een machtiging verleend, maar de Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte een machtiging met terugwerkende kracht had verleend en geen toetsing 'ex nunc' had uitgevoerd. De Hoge Raad benadrukte dat bij een nieuwe beslissing binnen de geldigheidsduur van een machtiging de rechtbank de actuele feiten en omstandigheden moet beoordelen. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank Gelderland en wees de zaak terug voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige toetsing bij de verlening van machtigingen onder de Wet Bopz, vooral in het licht van de rechten van de betrokkene en de vereisten van de wet.