ECLI:NL:HR:2008:BC9346
Hoge Raad
- Cassatie
- P.C. Kop
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatie over voorlopige machtiging tot opname in psychiatrisch ziekenhuis na verwijzing
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van betrokkene tegen een beschikking van de rechtbank Maastricht, waarbij een voorlopige machtiging werd verleend voor opname in een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank had op 8 augustus 2007 een voorlopige machtiging verleend, maar deze werd door de Hoge Raad op 21 december 2007 vernietigd. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. Op 7 januari 2008 heeft de rechtbank opnieuw de zaak behandeld, waarbij betrokkene en haar advocaat, evenals de behandelend psycholoog, aanwezig waren. De rechtbank verleende opnieuw een voorlopige machtiging tot 9 februari 2008.
Betrokkene heeft tegen deze beschikking beroep in cassatie ingesteld. De officier van justitie is niet verschenen. De Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van betrokkene in haar cassatieberoep. De Hoge Raad overweegt dat na de vernietiging van de eerdere beschikking, de rechtbank de feiten en omstandigheden opnieuw moest beoordelen op basis van actuele informatie. De Hoge Raad benadrukt dat de waarborgen van artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in acht moeten worden genomen, vooral gezien de impact op de persoonlijke vrijheid van betrokkene.
De Hoge Raad concludeert dat er geen nieuwe geneeskundige verklaring is overgelegd die voldoet aan de eisen van de Wet Bopz, wat betekent dat de rechtbank niet op de juiste wijze heeft beslist. Hierdoor is de bestreden beschikking tot stand gekomen in strijd met de wet. De Hoge Raad verklaart betrokkene niet-ontvankelijk in haar beroep, omdat de geldigheidsduur van de voorlopige machtiging inmiddels was verstreken op 9 februari 2008, waardoor betrokkene geen belang meer had bij haar beroep.