ECLI:NL:HR:2008:BC9346

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/00596
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voorlopige machtiging tot opname in psychiatrisch ziekenhuis na verwijzing

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van betrokkene tegen een beschikking van de rechtbank Maastricht, waarbij een voorlopige machtiging werd verleend voor opname in een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank had op 8 augustus 2007 een voorlopige machtiging verleend, maar deze werd door de Hoge Raad op 21 december 2007 vernietigd. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. Op 7 januari 2008 heeft de rechtbank opnieuw de zaak behandeld, waarbij betrokkene en haar advocaat, evenals de behandelend psycholoog, aanwezig waren. De rechtbank verleende opnieuw een voorlopige machtiging tot 9 februari 2008.

Betrokkene heeft tegen deze beschikking beroep in cassatie ingesteld. De officier van justitie is niet verschenen. De Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van betrokkene in haar cassatieberoep. De Hoge Raad overweegt dat na de vernietiging van de eerdere beschikking, de rechtbank de feiten en omstandigheden opnieuw moest beoordelen op basis van actuele informatie. De Hoge Raad benadrukt dat de waarborgen van artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in acht moeten worden genomen, vooral gezien de impact op de persoonlijke vrijheid van betrokkene.

De Hoge Raad concludeert dat er geen nieuwe geneeskundige verklaring is overgelegd die voldoet aan de eisen van de Wet Bopz, wat betekent dat de rechtbank niet op de juiste wijze heeft beslist. Hierdoor is de bestreden beschikking tot stand gekomen in strijd met de wet. De Hoge Raad verklaart betrokkene niet-ontvankelijk in haar beroep, omdat de geldigheidsduur van de voorlopige machtiging inmiddels was verstreken op 9 februari 2008, waardoor betrokkene geen belang meer had bij haar beroep.

Uitspraak

23 mei 2008
Eerste Kamer
Rek.nr. 08/00596
IV/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
De OFFICIER VAN JUSTITIE
in het arrondissement Maastricht,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
Bij beschikking van 8 augustus 2007 heeft de rechtbank te Maastricht op daartoe strekkend verzoek van de officier van justitie aldaar een voorlopige machtiging verleend om betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en verblijven. Deze beschikking is door de Hoge Raad bij beschikking van 21 december 2007, NJ 2008, 29 vernietigd, waarna de zaak werd verwezen naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
De rechtbank heeft in het geding na verwijzing het inleidende verzoek van de officier van justitie [opnieuw] mondeling behandeld op 7 januari 2008 en ter zitting betrokkene vergezeld van haar advocaat, en de behandelend psycholoog gehoord. Bij beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank een voorlopige machtiging verleend om betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis te doen verblijven tot 9 februari 2008.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank van 7 januari 2008 heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie is niet verschenen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van betrokkene in haar cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Wat betreft de feiten en het verloop van deze procedure verwijst de Hoge Raad naar de punten 1.1-1.3 van de conclusie van de Advocaat-Generaal en naar het hiervoor in 1 overwogene.
3.2 De geldigheidsduur van de, door de rechtbank in het geding na verwijzing, op 7 januari 2008 verleende voorlopige machtiging om betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis te doen verblijven is op 9 februari 2008 verstreken. Om deze reden heeft betrokkene geen belang bij haar beroep, zodat zij daarin niet kan worden ontvangen.
3.3 De Hoge Raad ziet nochtans aanleiding het volgende te overwegen.
Nadat de eerste beschikking van de rechtbank was vernietigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar haar was teruggewezen, behoorde zij het inleidende verzoek van de officier van justitie te beoordelen op basis van feiten en omstandigheden die zich ten tijde van haar nieuwe beslissing voordeden. Weliswaar gaat het na cassatie en verwijzing door de Hoge Raad om voortzetting van dezelfde procedure, maar de aard van een procedure als de onderhavige, waarbij de persoonlijke vrijheid van de betrokkene in het geding is en de waarborgen van art. 5 EVRM in acht moeten worden genomen, laat niet toe dat de rechter zijn beslissing zonder nader onderzoek baseert op de feiten en omstandigheden welke hem reeds waren gebleken toen hij de in cassatie vernietigde beschikking gaf (onder meer HR 2 maart 2001, nr. R00/158, NJ 2001, 278).
Daarom brengt het voorschrift van de slotzin van het eerste lid van art. 5 Wet Bopz, dat de bij een verzoek tot het verkrijgen van een voorlopige machtiging over te leggen geneeskundige verklaring inzicht verschaft in de actuele situatie van de betrokkene, mee dat de rechter na cassatie en verwijzing niet opnieuw op het inleidende verzoek beslist alvorens hem een nieuwe geneeskundige verklaring is overgelegd die aan dit voorschrift voldoet.
Nu noch uit de bestreden beschikking noch uit de overige gedingstukken blijkt dat een zodanige nieuwe geneeskundige verklaring is overgelegd, moet ervan worden uitgegaan dat dit niet is gebeurd, zodat de bestreden beschikking is tot stand gekomen op een wijze die strijdig is met het bepaalde in art. 5 lid 1 Wet Bopz.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart betrokkene niet-ontvankelijk in haar beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren P.C. Kop, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 23 mei 2008.