ECLI:NL:HR:2019:1280

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 juli 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
19/00908
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voorwaardelijke machtiging en de vereisten voor mondelinge behandeling door meervoudige kamer

In deze zaak heeft betrokkene, die verzocht om een voorwaardelijke machtiging, cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 22 november 2018. De rechtbank had het verzoek van de officier van justitie om een voorwaardelijke machtiging te verlenen, toegewezen na een mondelinge behandeling die plaatsvond voor een enkelvoudig behandelend rechter. De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank niet de vereiste procedure heeft gevolgd, aangezien de beschikking is gegeven door een meervoudige kamer zonder dat betrokkene door deze kamer is gehoord. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken waarin is vastgesteld dat als een zaak door een meervoudige kamer wordt beslist, de mondelinge behandeling in beginsel dient plaats te vinden ten overstaan van de rechters die de beslissing zullen nemen. De rechtbank had betrokkene de gelegenheid moeten geven om te verzoeken om een (hernieuwde) behandeling door de meervoudige kamer. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank en wijst de zaak terug voor verdere behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/00908
Datum19 juli 2019
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: mr. M.E. Bruning,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT DEN HAAG,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Betrokkene heeft tegen de beschikking in de zaak C/13/656031 - FA RK 18/6738 van de rechtbank te Amsterdam van 22 november 2018 beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging en terugwijzing.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht een voorwaardelijke machtiging te verlenen ten aanzien van betrokkene.
(ii) De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld in aanwezigheid van betrokkene, zijn advocaat, en de behandelend psychiater. De mondelinge behandeling vond plaats ten overstaan van een enkelvoudig behandelend rechter.
(iii) Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling houdt onder meer in:
“Gezien de complexiteit van de zaak heeft de behandelend rechter ter zitting medegedeeld de zaak te zullen bespreken met twee ambtgenoten. Hij zal trachten de rechter die de machtiging in maart van dit jaar afwees in deze beraadslaging te betrekken. De beschikking [zal] vervolgens meervoudig worden gewezen.”
2.2
De rechtbank heeft de verzochte machtiging verleend. De beschikking is gegeven door drie rechters, onder wie de enkelvoudig behandelend rechter.

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 1 van het middel klaagt dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ten overstaan van een enkelvoudig behandelend rechter, terwijl de beschikking is gegeven door een meervoudige kamer zonder dat betrokkene door de meervoudige kamer is gehoord.
3.2.1
In zijn uitspraak van 9 december 1994 [1] heeft de Hoge Raad onder meer beslist dat de meervoudige kamer, nadat de enkelvoudige kamer de zaak naar haar heeft verwezen, zelf de betrokkene moet horen, ook al is deze al door de enkelvoudige kamer gehoord.
In de beschikking van 12 juli 2019 [2] heeft de Hoge Raad overwogen dat de uitspraak van 9 december 1994 bijstelling behoeft in het licht van de rechtspraak die is ingezet met het arrest van de Hoge Raad van 31 oktober 2014 [3] . De Hoge Raad overwoog dat het horen van de betrokkene op grond van de Wet Bopz in dat verband kan worden gelijkgesteld met een mondelinge behandeling in een gewone civiele zaak en dat voor het horen van de betrokkene dan ook dezelfde regels gelden. (rov. 3.2.3)
3.2.2
In zijn hiervoor in 3.2.1 genoemde beschikking heeft de Hoge Raad vervolgens overwogen, kort weergegeven, dat als hoofdregel geldt dat indien een zaak door een meervoudige kamer wordt beslist, een mondelinge behandeling in beginsel dient plaats te vinden ten overstaan van de rechters die de beslissing zullen nemen, en dat in afwijking van deze hoofdregel de mondelinge behandeling door één rechter kan plaatsvinden.
Indien - in de in genoemde beschikking nader aangeduide gevallen - wordt besloten tot enkelvoudige behandeling, gelden de regels genoemd in de uitspraken van de Hoge Raad van 22 december 2017 [4] . Die regels houden in, kort gezegd, dat iedere partij de gelegenheid moet worden gegeven te verzoeken om een (hernieuwde) behandeling door de meervoudige kamer, en dat dit verzoek in beginsel zal moeten worden ingewilligd en alleen kan worden afgewezen op zwaarwegende gronden, die in de uitspraak moeten worden vermeld.
In aanvulling op die regels geldt dat indien een enkelvoudige kamer het voornemen heeft de zaak na de mondelinge behandeling voor de beslissing te verwijzen naar de meervoudige kamer, zij dit al bij de behandeling aan partijen kan mededelen en erop kan wijzen dat, in het geval van die verwijzing, partijen kunnen verzoeken om een (hernieuwde) behandeling door de meervoudige kamer. Partijen kunnen dan desgewenst op voorhand afstand doen van het gebruik van die mogelijkheid.(rov. 3.2.4-3.2.5)
Indien het gaat om een Bopz-zaak en de betrokkene niet wordt bijgestaan door een advocaat, dient de rechter zich ervan te vergewissen dat de betrokkene de keuze om door één dan wel (alsnog) door drie rechters te worden gehoord, duidelijk is en dat hij zijn wil terzake voldoende heeft kunnen bepalen. (rov. 3.2.6)
3.2.3
Niet blijkt dat de rechtbank in dit geval aan partijen de gelegenheid heeft gegeven te verzoeken om een (hernieuwde) behandeling door de meervoudige kamer. De hiervoor in 2.1 onder (iii) weergegeven mededeling ter zitting dat de beschikking meervoudig zou worden gewezen, is daarvoor niet voldoende. Evenmin blijkt dat betrokkene langs de hiervoor in 3.2.2 genoemde weg op voorhand heeft afgezien van de mogelijkheid om een (hernieuwde) behandeling door de meervoudige kamer te verzoeken. De klacht van onderdeel 1 treft derhalve doel. De overige onderdelen behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 22 november 2018;
wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de vicepresident E.J. Numann op
19 juli 2019.

Voetnoten

1.HR 9 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1580, NJ 1995/223.
2.HR 12 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1202.
3.HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3076.
4.HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3264 en ECLI:NL:HR:2017:3259, rov. 3.5.1 en 3.6.3-3.6.5.