In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Partijen zijn gehuwd geweest van 26 april 1984 tot 15 augustus 2006.
(ii) Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 22 december 2009 is, met wijziging van een eerdere beschikking, bepaald dat de man een partneralimentatie verschuldigd is van € 3.614,- bruto per maand.
(iii) Op 19 januari 2012 is overleden [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]); de vrouw is door [betrokkene 1] benoemd tot zijn enig erfgenaam. Uit hoofde daarvan heeft de vrouw een woonhuis geërfd, waarop een recht van hypotheek rustte. De vrouw heeft niet aan de man medegedeeld dat zij de enige erfgenaam van [betrokkene 1] was en hem niet geïnformeerd over de omvang van de nalatenschap.
3.2.1De man heeft in dit geding verzocht de hiervoor in 3.1 onder (ii) genoemde beschikking te wijzigen in die zin dat hij met ingang van 31 augustus 2014 geen alimentatie aan de vrouw verschuldigd is en deze alimentatie vanaf die datum op nihil te stellen, althans de alimentatie te bepalen op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht. Aan zijn verzoek heeft de man onder meer ten grondslag gelegd dat zijn draagkracht met ingang van 31 augustus 2014, de dag waarop hij de leeftijd van 65 jaar bereikt en met pensioen gaat, niet langer toereikend is om alimentatie te betalen.
3.2.3De man heeft daarop zijn verzoek en de grondslagen daarvan gewijzigd. Hij heeft primair verzocht voor recht te verklaren dat zijn verplichting tot het betalen van partneralimentatie is geëindigd met ingang van de datum waarop de vrouw is gaan samenwonen met [betrokkene 1]. Subsidiair heeft de man verzocht voor recht te verklaren dat de vrouw jegens de man, vanwege de verbroken lotsverbondenheid, geen recht meer heeft op enige bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud vanaf de datum waarop de vrouw met [betrokkene 1] is gaan samenwonen, althans de datum waarop [betrokkene 1] is overleden, althans een datum die de rechtbank juist acht. Meer subsidiair heeft de man verzocht de alimentatie op nihil te stellen, althans op een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht, met ingang van de datum van het overlijden van [betrokkene 1], althans met ingang van een datum die de rechtbank juist acht, vanwege het ontbreken van behoefte en behoeftigheid aan de zijde van de vrouw.
Uiterst subsidiair heeft de man verzocht de alimentatie op nihil te stellen met ingang van 31 augustus 2014, althans op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht.
3.2.4De rechtbank heeft bij deelbeschikking van 28 mei 2015 de hiervoor in 3.2.3 vermelde primaire, subsidiaire en meer subsidiaire verzoeken van de man afgewezen.
Bij eindbeschikking van 9 september 2015 heeft de rechtbank ten aanzien van het hiervoor in 3.2.3 vermelde uiterst subsidiaire verzoek bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 31 oktober 2014 tot 1 juli 2015 een alimentatie van € 1.243,-- per maand dient te betalen en met ingang van 1 juli 2015 een bedrag van € 307,-- per maand.
3.2.5Op het door de man ingestelde hoger beroep heeft het hof beide beschikkingen van de rechtbank vernietigd, voor recht verklaard dat de vrouw vanaf 19 december 2012 (waarmee het hof klaarblijkelijk 19 januari 2012 heeft bedoeld) jegens de man geen aanspraak meer kan maken op een uitkering ter zake van levensonderhoud aangezien de lotsverbondenheid per die datum tussen partijen is verbroken, en de vrouw veroordeeld om binnen twee maanden na de datum van de beschikking aan de man de alimentatie terug te betalen die zij vanaf 19 januari 2012 van de man heeft ontvangen. Daartoe heeft het hof het volgende overwogen:
“
Is de lotsverbondenheid verbroken ?
20. De man heeft aan de orde gesteld dat door het gedrag van de vrouw jegens hem de lotsverbondenheid is verbroken als gevolg waarvan de vrouw haar recht op alimentatie is komen te vervallen.
21. Het hof stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of aan de gewezen echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud moet worden toegekend, en zo ja, tot welk bedrag, rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het concrete geval. Hieronder zijn ook te verstaan niet-financiële factoren, zoals gedragingen van de onderhoud verzoekende partij. Daarbij geldt als criterium dat er feiten en omstandigheden zijn, in verband waarmee van een gewezen echtgenoot in redelijkheid niet kan worden verlangd tot het levensonderhoud van de ander bij te dragen. De lotsverbondenheid, die ontstaan is door het huwelijk en daarna nog doorwerkt, is één van de voornaamste gronden voor de alimentatieplicht. De lotsverbondenheid neemt even eens af naarmate het huwelijk langer is ontbonden. Er kunnen echter feiten en omstandigheden zijn die kort na het huwelijk geen rechtvaardiging geven voor verbreken van de lotsverbondenheid maar jaren na ontbinding van het huwelijk wel een grond kunnen zijn voor verbreking van de lotsverbondenheid. Echtscheiding gaat niet zelden gepaard met emotie en ruziegedrag hetgeen soms aanleiding kan geven tot gedrag dat door een van de partijen als grievend kan worden ervaren.
Als partijen al enige tijd van elkaar zijn gescheiden mag van de onderhoudsgerechtigde verlangd worden dat hij of zij ook rekening houdt met de belangen van de alimentatieplichtige. Alimentatie heeft een vangnetfunctie en wel in die zin dat als de onderhoudsgerechtigde niet in zijn of haar eigen levensonderhoud kan voorzien hij/zij een aanspraak jegens de alimentatieplichtige kan maken. Van de alimentatiegerechtigde mag dan ook verwacht worden dat hij/zij zich aantoonbaar inspant om in zijn of haar eigen levensonderhoud te voorzien. Voorts mag de alimentatieplichtige van de alimentatie-gerechtigde in redelijkheid verlangen dat als er een belangrijke wijziging voordoet in de financiën van de alimentatiegerechtigde hij/zij de alimentatie-plichtige daarover actief informeert. Het verkrijgen een aanzienlijke nalatenschap door de alimentatie gerechtigde is veelal aan te merken als een relevant feit in het kader van onderhoudsverplichtingen.
22. Partijen zijn in 2006 van echt gescheiden.
Het hof stelt vast dat de vrouw een bijzondere relatie heeft gehad met [betrokkene 1]. Die relatie heeft ertoe geleid dat zij tot enig erfgenaam is benoemd en dat [betrokkene 1] zijn zoon heeft onterfd. Het feit dat de vrouw geen relatie met [betrokkene 1] heeft gehad in de zin van artikel 1:160 BW doet daaraan niet af.
23. [betrokkene 1] is op 19 januari 2012 overleden. De vrouw heeft niet aan de man medegedeeld dat zij de enige erfgenaam van [betrokkene 1] was. Voorts heeft zij hem niet geïnformeerd over de omvang van de nalatenschap.
24. Niet is weersproken dat de vrouw van [betrokkene 1] een woonhuis heeft geërfd zij het dat er op de woning een recht van hypotheek rustte. De vrouw heeft noch aan de man noch aan het hof inzicht gegeven in haar verkrijging uit de nalatenschap van [betrokkene 1]. Het hof kan derhalve niet vaststellen wat de omvang van de nalatenschap is geweest hetgeen voor rekening en risico van de vrouw komt.
25. Wel is door de vrouw op 12 januari 2017 (voor de zitting van 13 januari 2017 en wel op verzoek van het hof) een aangifte inkomstenbelasting 2012 tot en met 2015 in het geding gebracht. Uit de aangifte Inkomstenbelasting 2015 volgt dat de vrouw toen over een woning beschikte met een WOZ-waarde van € 170.000,- en een eigenwoning schuld van € 112.870,-. Haar banksaldi waren per 31 december 2015 € 23.520,-. Het had ook op de weg van de vrouw gelegen om tijdig haar financiële gegevens ten behoeve van de mondelinge behandeling [te] verstrekken zodat het hof zich goed kon voorbereiden op de financiële positie van de vrouw te meer daar haar onderhoudsverplichting aan de orde was.
De vrouw heeft de erfenis die zij van [betrokkene 1] heeft verkregen voor de man verborgen gehouden terwijl het op haar weg had gelegen - mede bezien de gang van zaken tussen partijen de afgelopen jaren - om de man actief hierover te informeren. Van de vrouw mag in redelijkheid worden verlangd dat zij volledig transparant is met betrekking tot haar inkomsten, vermogen en erfrechtelijke verkrijgingen.
Partijen waren al geruime tijd gescheiden toen de vrouw de erfenis van [betrokkene 1] verkreeg. De lotsverbondenheid tussen de man en de vrouw was dus door tijdsverloop al sterk verminderd.
De man is zijn verplichtingen jegens de vrouw nagekomen, daaraan doet niet af dat de man in een procedure bij de rechter een aantal malen om vermindering heeft gevraagd.
De vrouw heeft in 2007 al van dit hof een vingerwijzing gekregen dat zij zich moest gaan inspannen om in haar eigen levensonderhoud te gaan voorzien. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw niet deugdelijk onderbouwd waarom zij geen inkomsten heeft kunnen verwerven. De vrouw blijft vaag met argumenten als leeftijd, geen opleiding enz. Ook laaggeschoold werk is werk dat moet worden verricht.
Het niet actief informeren van de man inzake de nalatenschap die zij van [betrokkene 1] heeft verkregen, het niet actief informeren over haar financiële positie alsmede haar niet actieve houding om in haar eigen levensonderhoud te gaan voorzien zijn naar het oordeel van het hof feiten en omstandigheden – mede bezien de vele jaren die na ontbinding van het huwelijk zijn verstreken – dat de lotsverbondenheid tussen de man en de vrouw is komen te vervallen per datum overlijden van [betrokkene 1] en wel 19 januari 2012. Van de man kan in alle redelijkheid niet meer verlangd worden dat hij aan de vrouw vanaf die datum nog enige bijdrage in haar levensonderhoud dient te voorzien.
Terugbetalingsverplichting
26. Nu het recht op alimentatie is komen te vervallen dient de vrouw de te veel ontvangen alimentatie terug te betalen.”
3.3.1Onderdeel 3 van het middel is gericht tegen het oordeel van het hof (in rov. 25) dat de lotsverbondenheid tussen de man en de vrouw per de datum van het overlijden van [betrokkene 1] (19 januari 2012) is komen te vervallen en dientengevolge van de man in alle redelijkheid niet meer verlangd kan worden dat hij vanaf die datum nog enige bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw voldoet.
Het middel klaagt dat dit oordeel rechtens onjuist is dan wel onvoldoende begrijpelijk is gemotiveerd.
3.3.4De beslissing van het hof voldoet niet aan die hoge motiveringseisen. De feiten en omstandigheden waarop het hof zijn beslissing heeft gegrond, dat:
(i) de vrouw de erfenis die zij van [betrokkene 1] heeft verkregen voor de man verborgen heeft gehouden;
(ii) de vrouw het hof en de man niet actief heeft geïnformeerd over haar financiële positie;
(iii) de vrouw zich onvoldoende heeft ingespannen om in haar eigen levensonderhoud te gaan voorzien;
zijn daarvoor niet toereikend, ook niet in onderlinge samenhang.
Ten aanzien van al deze omstandigheden geldt dat zij een rol kunnen spelen bij de vaststelling van de behoefte van de vrouw, maar dat niet valt in te zien waarom zij zouden moeten leiden tot het definitief beëindigen van de alimentatieplicht (met ingang van de datum waarop [betrokkene 1] is overleden), ook niet als zij in onderlinge samenhang worden bezien. Ten aanzien van de onder (i) genoemde omstandigheid heeft het hof bovendien nagelaten vast te stellen wat de omvang van de door de vrouw ontvangen erfenis is, zodat onduidelijk is in hoeverre deze erfenis van invloed is op de behoefte van de vrouw.
De op het voorgaande gerichte klachten van onderdeel 3 treffen derhalve doel.