In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 maart 2017 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 29 juli 2015, betreffende de kansspelbelasting die door belanghebbende, een B.V., was voldaan. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. De zaak draait om de invoering van kansspelbelasting voor kansspelautomaten per 1 juli 2008 en de vraag of deze belasting leidt tot een individuele en buitensporige last voor belanghebbende. De Hoge Raad oordeelt dat de keuze van de wetgever om kansspelautomaten op dezelfde grondslag te belasten als tafelspelen in een casino, in dit geval heeft geleid tot een dergelijke last. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de argumenten van belanghebbende, die stellen dat de belastingdruk in haar geval zwaarder is dan in het algemeen, niet voldoende zijn weerlegd door het Hof. De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat de beoordeling van de jaarstukken van belanghebbende niet correct is uitgevoerd, aangezien alleen schade die belanghebbende zelf heeft geleden door de belastingheffing in aanmerking kan worden genomen. De uitspraak van het Hof kan daarom niet in stand blijven, en de Hoge Raad heeft de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van het incidentele beroep.