Uitspraak
[X], belanghebbende,
gemachtigde: mr. R.M.M. Krabbe (Krabbe c.s. belastingadviseurs) te Enschede,
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur,
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
€ 1.273.500.
De waardepeildatum waarvan bij de taxaties is uitgegaan, is 1 januari 2010.
Doel van de taxatieInzage verkrijgen van de marktwaarde in verhuurde staat, per 01 januari 2010.
(…) Keller (…) verklaart (…) [te] hebben opgenomen en gewaardeerd (…) Het woningcomplex aan de [adres] in [A]
Hieraan wordt (…) de volgende waarde toegekend:
De marktwaarde in verhuurde staat EUR 2.080.000,--
(…)
De waarde is bepaald aan de hand van de zgn. NAR berekening (huurwaardekapitalisatie methode) (…).
Bij de waardering is (…) uitgegaan van de huidige bruto huurwaarde per jaar van 26 woningen ad € 114.324,-- Volgens opgave van opdrachtgevers. Er zijn 27 woningen. De woningen aan de [adres] wordt bewoond door opdrachtgeefster (…).
Alle woningen zijn sociale huurwoningen.
(…)
1. Huurstroom
(…) € 114.324,00
2. Onroerende zaakgebonden lasten
(…) € 44.023,00
€ 70.301,00
3. Kapitaliseren
Netto Markthuurwaarde € 70.301,00
Netto aanvangsrendement 3,25%
€ 2.163.107,69
4. Correcties
(…)
€ 2.080.000,00”
Op basis van gegevens uit taxatierapport E.J. van Keller d.d. 26-08-2015
(…)
2. Berekening
a
(…) Bruto markthuurwaarde
(…) 114.324
b (…)
Netto opbrengsten 114.324
c Kapitaliseren tegen een bruto yield * (Bron
Zadelhoff (…)) van 5,285%
Gekapitaliseerde bruto huur 2.163.179
d Correctieposten
(…)
Afgerond: 2.080.000”
5,25-5,50 bedraagt.
Het vaststellen van de waarde in het economische verkeer (…) in verband met box-3.
Het te taxeren belang ziet op het recht van erfpacht van het hierna genoemde object.
(…)
Adres: [adres]
(…)
Peildatum Grondslag Waarde
1 januari 2010 Verhuurd € 5.440.000
(…)
Te splitsen in:
Verhuurde supermarkt € 2.820.000
Verhuurde woningen € 2.620.000
(…)
Huursituatie
De woonappartementen zijn verhuurd (…).
De bedrijfsruimte (…) is verhuurd aan [naam] , ingaande 1 april 1994 voor 5 jaar met 5-jaarlijkse verlengingsperiodes. (…) De huurprijs per 1 januari 2010 bedraagt
€ 109.673,=. De verhuurde oppervlakte bedraagt ca. 670 m2 op de begane grond en ca. 195 m2 in de kelder (…)
€ 100.000,=.
Verkopen en verhuringen van bedrijfsruimte in gebruik bij supermarkten zijn in [wijk] niet voorhanden.
Voor
huurprijzenis gekeken naar de volgende supermarkten:
verkopenis relevant de transactie aan de [C-straat] medio 2008. Dit is een verkooptransactie van een belegger aan [naam] als onderdeel van een grotere portefeuille. Door verkoper en koper is aan genoemd pand een waarde toegekend van € 2.800.000,=. (…)
Deze transactie leidt tot een BAR v.o.n. van 5%, rekening houdend met 6,25% kosten koper.
herzieningshuurwaardeuit de referenties bedraagt ruim € 187,=. Voor de [S-weg] is een herzieningshuurwaarde gehanteerd van € 225,= per gezoneerde m2 om de volgende redenen:
Bruto Aanvangs Rendementuit de aangevoerde referentie bedraagt 5%. Voor de waarde in het economische verkeer aan de [S-weg] ga ik uit van 5,5% omwille van de voorzichtigheid. Enerzijds loopt het huurcontract nog 4½jaar, anderzijds is nog niet zeker wat uiteindelijk bij een huurprijsprocedure bereikt wordt.”
Op basis van gegevens uit taxatierapport E.J. Keller d.d. 26-08-2015 en rapport Belastingdienst d.d. 1 juni 2016 Waardepeildatum 01-01-2009
(…)
2. Berekening
a
(…) Bruto markthuurwaarde
(…) 114.324
b (…)
Netto opbrengsten 69.529
c Kapitaliseren tegen een bruto yield * (Bron
Taxatiewijzer (…) 4,280%
Gekapitaliseerde netto huur 1.624.509
d Correctieposten
(…)
Afgerond: 1.525.000”
De marktwaarde in verhuurde staat wordt na aanpassing:
€ 1.990.000 (…).
Tevens verzocht u mij de peildatum te wijzigen naar 01 januari 2009 (…). Dit heeft verder geen gevolg voor de genoemde waarde.”
u hebt een splitsingsvergunning nodig als u een pand van vóór 1940 wilt splitsen in verschillende appartementen en deze apart wilt verkopen. Bekijk hier hoe het werkt.
Wanneer nodig
In deze situaties hebt u een splitsingsvergunning nodig
1. Altijd als het pand vóór 1940 is gebouwd en voor een deel of helemaal als woning wordt gebruikt. Of na het splitsen als woning gebruikt of verkocht zal worden.
2. Wanneer de woning die u wilt splitsen ook onder de huurtoeslaggrens valt (…):
- Dan is een splitsingsvergunning alleen mogelijk in bepaalde delen van [wijk] en
(…).”
Taxatierapport 1 juni 2016(…)
De beleggingsmarkt in [A] wordt sterk bepaald door beleggers die complexen verwerven om deze op korte termijn in de verhuur te houden en op lange termijn te splitsen, na leegkomen te renoveren, tegen een aanzienlijk hogere markthuur te verhuren of leeg te verkopen. Spelers op deze markt zijn onder andere (…). Een aantal namen [komt] terug als koper in de genoemde referentietransacties.
Een algemeen aanvaarde waarderingsmethodiek, waarbij de exploitatie-ontwikkeling over de komende vijftien jaar zichtbaar wordt, is de DCF-methode. De gehanteerde variabelen; huurontwikkeling, woningmarktstijging en rendementseis zijn gebruikelijk voor deze waardering.
Uit de rekensheet [het Hof begrijpt: bijlage 1, blad 3, bij het taxatierapport van Kok] is op te maken dat op de peildatum sprake is van een ongesplitst en op dat moment ook niet splitsbaar complex. Er is van uitgegaan dat dit toekomstig wel mogelijk wordt. Hierbij is een inschatting gemaakt van een periode van zes jaar. Ook is zichtbaar dat om een splitsing mogelijk te maken kosten gemaakt moeten worden om het complex ná splitsing te laten voldoen aan het Bouwbesluit.
(…)
Feit is dat splitsingsbeleid geen vaststaand beleid is. Beleggers spelen daar op in. (…) Beleggers zijn (…) bereid om bij de koopsombepaling met deze mogelijkheden rekening te houden.
Het eindresultaat van de waardering bedraagt € 2.620.000,= per de peildatum 1 januari 2010. Dit betekent een waarde in verhuurde staat per woning van ca. € 100.000,=.
Het spreekt voor zich dat deze waardering in redelijkheid moet overeenkomen met referentietransacties. In mijn taxatierapport heb ik er een tiental genoemd. Deze komen in grote lijnen overeen met de hierboven vermelde criteria van het in het geding zijnde complex. (…)
De gemiddelde ongewogen koopsom van de verkochte woonappartementen ligt ruim boven de € 100.000,=
Ik ben daarom van mening dat mijn waardering recht doet aan de marktgegevens van verhuurde woningen in [wijk] .
(…)
Van de genoemde referenties zijn er diverse binnen zes jaar gesplitst. (…) In de koopsom per verhuurd appartement is de toekomstverwachting over het complex van de belegger begrepen.”
Het door de belastingdienst gebruikte percentage van 110% op de begane grond verbaast ons. Het pand betreft inderdaad een hoekpand, echter (…) voor een winkelpand, dat is gesitueerd op een hoek van twee winkelstraten, [mag] een hogere attentiewaarde (percentage zonering) van 110% worden gehanteerd. Indien de winkelruimte is gesitueerd op een hoek met maar één winkelstraat, is er een maximale attentiewaarde van 105% (…). [Het winkelpand] betreft een hoekpand gelegen aan één winkelstraat (…).
Het door de belastingdienst gebruikte percentage van 25% in de kelder is ons inziens te hoog. Wij achten een percentage van 20% gebruikelijker.
(…)
Huurherzieningswaarde per m2
Dit bedrag is ons inziens te hoog en wij achten een bedrag van € 160,-- in 2008 realistischer.
(…)
Wijziging herziening huur
Omdat de belastingdienst geen percentages hanteert inzake de wijziging herzieningshuur, hebben wij de index gelijk gesteld met de contract huur, namelijk 2% (…).
Wijziging contracthuurprijs
De door ons opgestelde BAR berekening heeft als peildatum 1-1-2009. Hierdoor is de contracthuurprijs aangepast van € 109.673,-- naar € 107.009,-- (…).
Jaren huurverschil
Doordat de peildatum van het door ons opgestelde taxatiemodel op 1-1-2009 ligt, hebben wij tevens de jaren huurverschil in het taxatiemodel aangepast van 1 naar 2 jaren (…).
Bruto Aanvangsrendement (BAR)
In het jaar 2008 hebben wij geen beleggingstransactie, in of rondom de nabije omgeving van het litigieus object, weten te traceren.
(…)
BAR Model
(…)
Op basis van het door de belastingdienst opgestelde taxatierapport d.d. 1 juni 2016 betreffende het winkelpand (…) waarderen wij het litigieus object op een waarde in het economisch verkeer per 1 januari 2009 van € 1.600.000,-- k.k.”
3.Geschil in hoger beroep
1. Wat is voor de vaststelling van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) de
waarde van de door belanghebbende verhuurde woningen (hierna: de woningen);
2. Wat is voor box 3 de waarde van het door belanghebbende verhuurde winkelpand (hierna:
het winkelpand);
3. Kan de waarde van het winkelpand in hoger beroep hoger worden vastgesteld dan
de waarde van € 1.273.000 waarvan in de aangifte is uitgegaan en die de rechtbank
heeft gevolgd; in het bijzonder de vraag of – zoals de inspecteur stelt – een hogere
waarde van het winkelpand in aanmerking kan worden genomen met toepassing van
interne compensatie dan wel of – zoals belanghebbende stelt – een dergelijke stelling
in strijd zou zijn met het verbod op reformatio in peius;
4. Is de stelling van de inspecteur dat het winkelpand op een hogere waarde moet worden
vastgesteld in strijd met het vertrouwensbeginsel dan wel heeft de inspecteur zijn
recht verwerkt deze stelling in te nemen;
5. Indien het Hof het standpunt van de inspecteur volgt, of dit bij belanghebbende leidt tot
een individuele en buitensporige last als bedoeld in artikel 1 Eerste Protocol EVRM
(artikel 1 EP EVRM);
6. Tot welke hoogte heeft belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schade.
4.4. Beoordeling van het geschil
Dat op de peildatum de waarde van de woningen die voortvloeit uit toepassing van artikel 17a UBIB 2001 in betekende mate hoger is dan de WEV van de woningen in verhuurde staat is tussen partijen niet in geschil, omdat de WEV volgens de inspecteur € 2.620.000 bedraagt en deze volgens belanghebbende lager is.
De hiervoor aan het arrest BNB 2015/174 ontleende bewijsoverweging betekent tevens dat voor zover de WEV van de woningen lager is dan – in dit geval – € 2.620.000, van belanghebbende mag worden verlangd dat zij die stelling aannemelijk maakt.
Hetzelfde geldt voor het rendementsgegeven dat is ontleend aan een rapport van DTZ Zadelhoff van oktober 2010. Van de in dit rapport vermelde bruto aanvangsrendementen – onderverdeeld in Nederland: Noord, Oost, Zuid en West – is evenmin aannemelijk geworden dat deze representatief zijn voor de woningen van belanghebbende.
Formele kwesties betreffende het winkelpand4.2.1. Met betrekking tot de vraag of ter zake van het winkelpand een hogere waarde in aanmerking kan worden genomen dan de waarde van € 1.273.000 die in de aangifte is vermeld zijn diverse formele kwesties gerezen. De rechtbank heeft in dit verband het volgende overwogen.
Interne compensatie
In het bijzonder is niet aannemelijk geworden dat de inspecteur ter zake van de waarde van het winkelpand gebonden zou zijn aan een bewuste standpuntbepaling in het verleden dan wel aan een redelijkerwijs bij belanghebbende gevestigde indruk daarvan. Een dergelijke indruk volgt niet uit de vermelding van de WOZ-waarde van het winkelpand in de aangifte IB/PVV 2010 en het aanvankelijk volgen van die aangifte.
Het heeft de inspecteur derhalve vrijgestaan de hogere waarde van het winkelpand in hoger beroep opnieuw aan de orde te stellen. Daarbij rust op hem de bewijslast dat de WEV van het winkelpand hoger is dan de (WOZ-)waarde die in de aangifte is vermeld.
Voorts is deze waardering niet onderbouwd met gegevens van vergelijkbare objecten (supermarkten). In het advies van de Bedrijfshuuradviescommissie (BHAC) – waarnaar in de waardering van mr. Kelderman RT mede wordt verwezen –, wordt onvoldoende uitgegaan van referenties in het [wijk] , waardoor aannemelijk is dat dit advies een te lage herzieningshuurprijs aangeeft. Voorts acht het Hof aannemelijk dat het BAR van de door de BHAC genoemde objecten ( [adres] ), zoals Kok RT in zijn reactie heeft gesteld, varieert van 5 tot 5,5%. Dit laatste bevestigt eerder het door de Belastingdienst gehanteerde BAR dan dat van mr. Kelderman RT. Weliswaar zijn de BAR-waarden van objecten die zijn vermeld in een ter zitting van het Hof overgelegd nader stuk van mr. Kelderman RT hoger, maar voor deze waarden geldt dat ze – naar het Hof begrijpt – geen betrekking hebben op supermarkten (en daarom minder goed vergelijkbaar zijn te achten) en dat de berekening van de BAR van die objecten vragen opriep (door gemachtigde beantwoord met verwijzing naar het Fingerspitzengefühl van mr. Kelderman RT).
Van belang is voorts dat de taxatie van de Belastingdienst mede is gebaseerd op concrete huurgegevens van voldoende vergelijkbare objecten en van een verkoopgegeven van een eveneens voldoende vergelijkbaar object in [wijk] . Dat dit gegeven van medio 2008 dateert acht het Hof, gegeven de omstandigheid dat verkopen van een door [naam] gehuurd pand vermoedelijk niet heel frequent voorkomen, aanvaardbaar. In dit verband heeft de taxateur van de Belastingdienst, gelet op de locaties van de vergelijkingsobjecten in relatie tot het in [wijk] gelegen winkelpand, terecht een bovenwaartse correctie toegepast voor de ligging van dat winkelpand.
Concluderend, acht het Hof ter zake van het winkelpand een waarde van € 2.820.000 aannemelijk.
individuele(en buitensporige) last teweegbrengen (verg. HR 17 maart 2017, nr. 15/04164, ECLI:NL:HR:2017:442, BNB 2017/115). Indien dit het geval is, staat daarmee overigens nog niet vast dat ook sprake is van een
buitensporigelast.
In deze vermindering acht het Hof een verlenging van de redelijke termijn in verband met de complexiteit van de onderhavige zaak verdisconteerd. De overschrijding van de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase bedraagt aldus (34 minus 14 =) 20 maanden.
De schadevergoeding per half jaar bedraagt € 500, zodat deze in totaal € 1.000 bedraagt.
(€ 4.380.977 minus € 2.620.000 =) € 1.760.977. Ter zake van het bedrijfspand dient de rendementsgrondslag te worden verhoogd met (€ 2.820.000 minus € 1.273.000 =)
€ 1.547.000. Per saldo leidt dit tot een vermindering van de rendementsgrondslag met een bedrag van (€ 1.760.977 minus € 1.547.000 =) € 213.977. Het belastbare inkomen uit sparen en beleggen bedraagt dan € 258.945 minus (4% van € 213.977=) € 8.560, derhalve
€ 250.385. Aangezien het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen lager is dan bij uitspraak op bezwaar is vastgesteld, is het beroep gegrond.
8.Beslissing
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, met uitzondering van het gedeelte dat betrekking
heeft op vergoeding van proceskosten en het griffierecht;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2010 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk
en woning van € 13.337 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 250.385;
- bepaalt dat de heffingsrente overeenkomstig de te verminderen aanslag wordt verminderd;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade toe, stelt deze vast op € 1.000 en
bepaalt dat dit bedrag door de inspecteur dient te worden betaald;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van
€ 1.856,25, en
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende in hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 124 vergoedt.