(ix) Het wetsvoorstel voor de Whv is op 18 december 1997 met wijzigingen door de Tweede Kamer aangenomen. Diezelfde dag is het aan de Eerste Kamer aangeboden. Deze kamer heeft het voorstel op 7 april 1998 aangenomen. Daarna is de Whv op 1 september 1998 in werking getreden.
(x) Hoofdstuk I van de Whv geeft een aantal begrippen weer.
De hoofdstukken II t/m IV voorzien in omzetting van mestproductierechten in varkensrechten en fokzeugenrechten (verder tezamen aan te duiden als: varkensrechten) en de omvang van deze rechten, verbieden uitbreiding van het aantal varkens en fokzeugen en regelen de overgang/overdracht van varkensrechten.
Hoofdstuk V bepaalt dat er een structuurschema is dat inzicht geeft in de ruimtelijke aspecten van het rijksbeleid inzake de varkenshouderij, houdt bepalingen in ter wijziging van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de Meststoffenwet, bepaalt dat varkensheffingen worden geheven in verband met onder meer de kosten van bestrijding van besmettelijke ziekten, stelt een Diergezondheidsfonds in en bepaalt dat overtredingen van bepaalde voorschriften uit de Whv moeten worden aangemerkt als een economisch delict.
Hoofdstuk VI bevat enkele slotbepalingen.
(xi) De Whv voorziet, zoals vermeld, onder andere in de omzetting van mestproductierechten in varkensrechten en in de vaststelling van de omvang daarvan. Bij die vaststelling wordt uitgegaan van het gemiddelde van de in 1996 of, naar keuze, in 1995 werkelijk benutte mest- productierechten in een bedrijf (waarbij dus de niet benutte mestproductierechten, de "latente ruimte", buiten beschouwing blijft), te verminderen met (uitzonderingen daargelaten) een generieke korting van 10%.
Deze korting van 10% is lager voor de zogenaamde "voorloperbedrijven" (bedrijven met groenlabelstallen, biologische varkenshouderijen e.a.). De latente mest- productierechten vervallen, want zij worden niet omgezet in varkensrechten.
Ingevolge de Whv vindt per 1 januari 2000 een nieuwe korting van maximaal 15% plaats. Het uiteindelijk per 1 januari 2000 te hanteren percentage hangt af van de inmiddels reeds opgetreden vermindering van het aantal varkensrechten door opkoop of afroming, tot een minimumkorting van 5%.
(xii) Ingevolge de Whv zijn varkensrechten verhandelbaar, echter (behoudens een uitzondering) niet tussen bedrijven die gelegen zijn in een van de door de Whv aangewezen concentratiegebieden en bedrijven die niet in een concentratiegebied zijn gelegen, en evenmin tussen bedrijven die niet in hetzelfde concentratiegebied zijn gelegen. Bij overgang van varkensrechten en bij overdracht van een bedrijf (behalve bij overdracht aan bepaalde familieleden of krachtens erf- of huwelijksvermogensrecht) wordt het aantal varkenseenheden verminderd met 40% indien de kennisgeving van overgang of overdracht in 1998 wordt gedaan, met 60% indien de kennisgeving in 1999 wordt gedaan en met 25% indien de kennisgeving na 1999 wordt gedaan (de zgn. 'afroming'). Bij overgang van varkensrechten in de twee jaren met de hoogste korting komt aan de vervreemder voor het te korten deel een financiële vergoeding toe.
(xiii) Art. 25 van de Whv biedt de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur voor bepaalde groepen van gevallen, waarbij de bepaling van de hoogte van het varkensrecht of fokzeugenrecht leidt tot onbillijkheden van overwegende aard, regels te stellen omtrent een afwijkende bepaling van de hoogte van deze rechten. Aan dit artikel is uitvoering gegeven met het Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij (Besluit van 18 juni 1998, houdende regels voor de hardheidsgevallen bij de toepassing van hoofdstuk II en art. 24 van de Wet herstructurering varkenshouderij, Stb. 1998, 368, hierna: het Besluit hardheidsgevallen). Hierin zijn maatregelen getroffen voor situaties waarin zeven categorieën van bedrijven door de Whv een onevenredig groot nadeel lijden. Zo komt voor bepaalde categorieën varkenshoudersbedrijven de latente ruimte niet (geheel) te vervallen en wordt deze deels bij de vaststelling van het aantal varkensrechten in aanmerking genomen.
(xiv) Bij brief van 28 september 1998 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer heeft de Minister aangekondigd dat het Besluit hardheidsgevallen zal worden gewijzigd om de gevolgen van de wet voor twee nieuwe categorieën van varkenshouders te beperken en voor hen een zeker minimumniveau van de aan het bedrijf toekomende varkensrechten te verzekeren.
(xv) Bij brief van 21 oktober 1998 heeft de Minister aan de Voorzitter van de Tweede Kamer meegedeeld dat hij heeft besloten het Besluit hardheidsgevallen met nog een aantal (in de brief genoemde) specifieke categorieën nader aan te vullen om elke twijfel weg te nemen over de volledigheid en evenwichtigheid van de getroffen voorziening.
(xvi) Ter uitvoering van de in de brieven van 28 september en 21 oktober 1998, alsmede een brief van 15 december 1998 aangekondigde voornemens is het Besluit hardheidsgevallen bij Besluit van 25 mei 2000, Stb. 2000, 233 (derhalve na het arrest van het Hof in de onderhavige procedure) gewijzigd.
(xvii) Nadat de Staat het (tweede) Nederlandse actieplan in verband met de EG-richtlijn nr. 91/676/EEG inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (hierna: de Nitraatrichtlijn) bij de Europese Commissie had ingediend, heeft deze Commissie bij brief van 29 september 1998 vastgesteld dat Nederland in gebreke is gebleven met betrekking tot de naleving van deze Nitraatrichtlijn. De Europese Commissie oordeelde daartoe dat het totale actieplan van Nederland onvoldoende is, onder meer omdat er op vele onderdelen niets geregeld is (bijvoorbeeld zijn er geen regels inzake op de bodem brengen van meststoffen die rekening houden met klimaatsomstandigheden, neerslag, irrigatie en steile hellingen, is er geen maximumhoeveelheid aan te wenden dierlijke mest bepaald en is er niets geregeld met betrekking tot ongeschikte periodes voor het op de bodem brengen van kunstmest) en omdat de regels onvoldoende zijn (zo worden de verliesnormen overschreden e.d.).
Ter zake van de Whv merkt de Commissie op dat een reductie van 25% in aantallen varkens onwaarschijnlijk kan worden vertaald naar een volle reductie van 25% in stikstofproductie afkomstig van varkens. Er zal slechts een reductie zijn van 29.600.000 kg stikstof afkomstig van reductie van varkensaantallen, hetgeen gelet op de totale mestproductie van dieren overeenkomt met 4,6% van alle mestproductie.