ECLI:NL:GHSHE:2025:213

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
24/641 tot en met 24/656
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen belasting van personenauto’s en motorrijwielen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over naheffingsaanslagen belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) die zijn opgelegd aan belanghebbende, een B.V. gevestigd in [vestigingsplaats]. De inspecteur van de Belastingdienst had eerder naheffingsaanslagen opgelegd, waartegen belanghebbende bezwaar had gemaakt. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, maar kende wel een immateriële schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij de zitting plaatsvond op 15 januari 2025.

Het hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van méér schade dan waarmee de inspecteur bij de berekening van de naheffingsaanslagen rekening heeft gehouden. Ook de argumenten over het verhuurverleden van de auto’s en het ontbreken van een oordeel door de RDW over de kilometerstand werden door het hof verworpen. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing houdt in dat de naheffingsaanslagen en de beschikkingen belastingrente worden gehandhaafd, en dat er geen aanleiding is voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 24/641 tot en met 24/656
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 9 april 2024, nummers BRE 23/1749, 23/1751 tot en met 23/1761 en 23/1763 tot en met 23/1766, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
en
de Staat (minister van Justitie en Veiligheid)
(hierna: de minister).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft de volgende naheffingsaanslagen belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: Bpm) opgelegd. Tevens is bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht.
Zaaknummers
Aanslagnummer
Dagtekening
Verschuldigde Bpm
Belastingrente
24/641 t/m 651
[naheffingsaanslag 1]
18 juni 2021
€ 28.341
€ 443
24/652 t/m 656
[naheffingsaanslag 2]
11 juni 2021
€ 7.722
€ 152
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en het bezwaar tegen de naheffingsaanslag met aanslagnummer [naheffingsaanslag 1] (hierna: naheffingsaanslag 1) gegrond en het bezwaar tegen de naheffingsaanslag met aanslagnummer [naheffingsaanslag 2] (hierna: naheffingsaanslag 2) ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toegekend.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft een aantal uit het buitenland afkomstige, gebruikte auto’s doen registreren in het Nederlandse kentekenregister.
2.2.
Met het oog op de registratie in het kentekenregister van die auto’s heeft belanghebbende aangiften voor de Bpm gedaan. Voor het berekenen van het door haar te betalen bedrag aan Bpm heeft zij ervoor gekozen de hoogte van de in artikel 10, lid 2, Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet Bpm) bedoelde afschrijving te bepalen met toepassing van de taxatiemethode als bedoeld in artikel 10, lid 8, Wet Bpm.
2.3.
Belanghebbende heeft bij de door haar ingediende aangiften voor de Bpm telkens een taxatierapport overgelegd dat door een taxateur is opgesteld. In al deze taxatierapporten heeft de taxateur bij de auto’s meer dan normale gebruiksschade geconstateerd en bij alle auto’s, met uitzondering van de auto’s met meldcodes eindigend op [meldcode 1] en [meldcode 2] , ook geconstateerd dat sprake is van ‘ex-rentals’. Voor dit laatste is steeds een waardevermindering van respectievelijk € 1.150 excl. btw (auto’s met meldcodes [meldcode 3] , [meldcode 4] , [meldcode 5] en [meldcode 6] ), € 986 excl. btw (auto’s met meldcodes [meldcode 7] , [meldcode 8] , [meldcode 9] , [meldcode 10] ), € 1.262 excl. btw (auto met meldcode [meldcode 11] ), € 1.450 excl. btw (auto’s met meldcodes [meldcode 12] en [meldcode 13] ), en € 1.034 excl. btw (auto’s met meldcodes [meldcode 14] , [meldcode 15] en [meldcode 16] ) toegepast. Bij de auto’s met meldcodes eindigend op [meldcode 7] , [meldcode 11] , [meldcode 8] , [meldcode 1] , [meldcode 9] en [meldcode 10] is een extra waardevermindering toegepast wegens - kortweg - ‘geen oordeel RDW over de kilometerstand’ van respectievelijk € 3.000, € 1.000, € 1.250, € 1.500, € 2.500 en € 2.500 excl. btw.
2.4.
De Dienst Domeinen Roerende zaken (hierna: DRZ) heeft ter zake van onderstaande auto’s
,met uitzondering van de auto’s met meldcodes [meldcode 7] , [meldcode 11] , [meldcode 8] en [meldcode 1] , een onderzoek waardebepaling uitgevoerd. De bevindingen van het onderzoek zijn voor elke geschouwde auto vastgelegd in een verslag dat tot de stukken van het geding behoort. De inspecteur heeft naar aanleiding van de verslagen van DRZ en naar aanleiding van een controle van de ingediende aangiften Bpm de volgende bedragen aan Bpm bij belanghebbende nageheven (naheffingsaanslag 1):
Meld-
code [1]
Merk en Type
personenauto
Tellerstand
(km)
Betaald op
aangifte
Naheffing
bpm
Zaaknummer
[meldcode 3]
[auto 1]
19.14
€ 5.311
€ 4.189
24/651
[meldcode 4]
[auto 1]
12.73
€ 5.311
€ 4.049
24/650
[meldcode 5]
[auto 1]
17.977
€ 5.311
€ 3.277
24/648
[meldcode 7]
[auto 2]
8.697
€ 6.174
€ 1.675
24/645
[meldcode 6]
[auto 1]
19.2
€ 5.311
€ 3.434
24/649
[meldcode 11]
[auto 3]
15.73
€ 471
€ 450
24/641
[meldcode 8]
[auto 4]
19.107
€ 280
€ 1.200
24/642
[meldcode 1]
[auto 5]
11.355
€ 1.234
€ 651
24/646
[meldcode 9]
[auto 6]
9.003
€ 5.442
€ 922
24/643
[meldcode 10]
[auto 7]
13.432
€ 5.141
€ 1.149
24/644
[meldcode 12]
[auto 8]
42.243
€ 0
€ 7.345
24/647
2.5.
De inspecteur heeft naar aanleiding van het verslag van DRZ inzake het onderzoek naar de getrouwheid van de taxatie van de auto met meldcode [meldcode 13] en naar aanleiding van een controle van de ingediende aangiften Bpm naheffingsaanslag 2 opgelegd, die als volgt is opgebouwd:
Meld-
code
Merk en Type
personenauto
Tellerstand (km)
Betaald op
aangifte
Naheffing
Zaaknummer
[meldcode 13]
[auto 8]
24.886
€ 6.254
€ 2.595
24/656
[meldcode 14]
[auto 9]
8.669
€ 3.445
€ 1.173
24/653
[meldcode 15]
[auto 9]
4.182
€ 4.078
€ 1.316
24/654
[meldcode 2]
[auto 10]
22.089
€ 1.265
€ 1.324
24/655
[meldcode 16]
[auto 9]
6.994
€ 3.436
€ 1.314
24/652
2.6.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar naheffingsaanslag 1 met € 1.463 verminderd tot € 26.878 en de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig verminderd. Naheffingsaanslag 2 heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
2.7.
De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, de inspecteur veroordeeld tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 1.000 (te betalen op een bankrekening op naam van belanghebbende), bepaald dat de inspecteur de griffierechten van € 730 aan belanghebbende moet vergoeden (door dit bedrag te storten op een bankrekening op naam van belanghebbende) en de inspecteur veroordeeld tot betaling van € 218,75 aan proceskosten aan belanghebbende (te betalen op een bankrekening op naam van belanghebbende).

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
Meer specifiek is het volgende in geschil:
  • i) Zijn de schadeposten in het taxatierapport terecht opgevoerd?
  • ii) Leidt het gebruik als huurauto (‘ex-rentals’) tot een (extra) waardevermindering?
  • iii) Dient de 72%-norm buiten toepassing te blijven bij de auto met meldcode [meldcode 1] ?
  • iv) Kan belanghebbende een (extra) waardevermindering toepassen wegens – kortweg – ‘geen oordeel RDW over de kilometerstand’?
Belanghebbende heeft tijdens de mondelinge behandeling ter zitting in hoger beroep bevestigd dat bij de berekening van de verschuldigde Bpm kan worden uitgegaan van de door de inspecteur ter zake van de auto’s gehanteerde handelsinkoopwaarden vóór schade.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslagen en de beschikkingen belastingrente.
3.3.
De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Vraag (i) schade
4.1.
Het hof stelt voorop dat de verschuldigde Bpm met betrekking tot gebruikte personenauto’s wordt berekend met inachtneming van een vermindering. [2] Deze vermindering is de afschrijving, uitgedrukt in procenten van de som van de catalogusprijs en de Bpm op het tijdstip waarop de auto voor het eerst in gebruik is genomen. [3] De vermindering heeft tot doel om bij de heffing van Bpm ter zake van gebruikte personenauto’s rekening te houden met een (bij benadering) reële waardedaling van het desbetreffende voertuig. [4]
4.2.
Belanghebbende heeft voor het bepalen van de reële waardedaling gebruik gemaakt van een taxatierapport. Daarbij wordt in eerste instantie een waarde vastgesteld aan de hand van een koerslijst en vervolgens wordt daarop een bedrag aan waardevermindering als gevolg van schade in aftrek gebracht. Dit systeem is toegestaan. [5]
4.3.
Het ligt op de weg van belanghebbende om feiten te stellen en - bij betwisting - aannemelijk te maken dat en in hoeverre schade een waardedaling tot gevolg heeft ten opzichte van de handelsinkoopwaarde die volgt uit de gehanteerde koerslijst. [6] Hierbij geldt dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden. Artikel 2, aanhef en letter c, Wet Bpm verstaat onder normale gebruiksschade: slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan de motor en de banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
4.4.
Belanghebbende stelt onder verwijzing naar de taxatierapporten dat ten onrechte geen, dan wel te weinig rekening is gehouden met de door haar taxateur opgevoerde schadeposten. In het onderhavige geval kwalificeert volgens belanghebbende iedere schade als méér dan normale gebruiksschade, omdat het gaat om relatief jonge auto’s met weinig kilometers. Kopers van dit type voertuig verwachten dat deze in complete nieuwstaat verkeert. Het is daarom noodzakelijk dat alle aanwezige schade wordt hersteld. Daarnaast is volgens belanghebbende op de foto’s te zien dat er beschadigingen aanwezig zijn die niet kwalificeren als de normale gebruiksschade waarmee de inspecteur en de rechtbank rekening hebben gehouden.
4.5.
Het hof constateert dat het betoog van belanghebbende over de niet, of tot een te laag bedrag in aanmerking genomen schadeposten, betrekking heeft op acht van de zestien auto’s, te weten de auto’s met meldcodes [meldcode 3] , [meldcode 4] , [meldcode 5] , [meldcode 6] , [meldcode 9] , [meldcode 10] , [meldcode 12] (naheffingsaanslag 1) en [meldcode 13] (naheffingsaanslag 2). Dit zijn de auto’s ter zake waarvan DRZ een onderzoek waardebepaling heeft uitgevoerd. Bij de overige auto’s heeft de inspecteur de door belanghebbende gestelde schadeposten, met uitzondering van de (extra) waardevermindering vanwege het verhuurverleden (‘ex-rentals’), wel geaccepteerd.
4.6.
Het hof is van oordeel dat belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij de onder 4.5 genoemde auto’s sprake is van méér schade dan waarmee de inspecteur bij de berekening van de naheffingsaanslagen reeds rekening heeft gehouden. De enkele stelling dat bij relatief jonge auto’s met weinig kilometers iedere schade als méér dan normale gebruiksschade moet worden beschouwd omdat kopers een complete nieuwstaat verwachten, is niet onderbouwd, reden waarom het hof daaraan voorbij gaat. Het hof beantwoordt vraag (i) dan ook ontkennend.
Vraag (ii) waardevermindering in verband met ‘ex-rentals’
4.7.
Ten aanzien van de auto’s met meldcodes [meldcode 3] , [meldcode 4] , [meldcode 5] , [meldcode 6] , [meldcode 11] , [meldcode 9] , [meldcode 12] , [meldcode 13] , [meldcode 14] , [meldcode 15] en [meldcode 16] heeft belanghebbende zijn standpunt herhaald dat deze auto’s, gelet op de vermelding op de kentekenbewijzen, kwalificeren als zogenoemde ‘ex-rentals’. Volgens belanghebbende moet bij deze auto’s een (extra) waardevermindering wegens het verhuurverleden in aanmerking genomen worden. Met betrekking tot de auto’s met meldcodes [meldcode 7] , [meldcode 8] en [meldcode 10] heeft belanghebbende ter zitting erkend dat de opgevoerde aftrekpost ten onrechte is opgenomen omdat sprake is van een dubbeltelling. Bij de aangifte is een koerslijst van X-ray gebruikt waarop ex-rental reeds is aangekruist.
4.8.
Ten aanzien van het huurverleden heeft de rechtbank het volgende overwogen en geoordeeld:

Huurverleden
4.6.
Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat op basis van de overgelegde kentekenbewijzen vaststaat dat het gaat om voertuigen met een huurverleden. De afwaardering van € 1.193, bestaande uit aflever klaarmaken auto van € 650 en de arbeidstijd van € 336 verhoogd met btw heeft de inspecteur ten onrechte gecorrigeerd, aldus belanghebbende.
4.7.
Het betoog van belanghebbende faalt, nu belanghebbende per auto concreet dient te maken wat de schade als gevolg van het huurverleden van die auto is en dat die schade tot een waardedaling van die auto heeft geleid. Het enkele gegeven dat een gebruikt motorvoertuig verhuurd is geweest (aan telkens wisselende derden) (‘ex-rental’) rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade
[voetnoot 3: Vgl. Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, rechtsoverweging 3.4].”
Het hof acht dit oordeel van de rechtbank juist en op goede gronden gegeven en maakt dit tot de zijne. De invloed van een huurverleden kan, zoals de inspecteur terecht naar voren heeft gebracht, zowel waardedrukkend als waardeverhogend zijn. [7] Belanghebbende heeft in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat het verhuurverleden van de onder 4.7 genoemde auto’s een waardedrukkende invloed heeft waarmee bij het bepalen van de afschrijving van die auto’s rekening gehouden had moeten worden. De enkele stelling dat deze auto’s een stigma hebben omdat ze een huurverleden zouden hebben is daartoe niet voldoende. Het hof beantwoordt vraag (ii) ontkennend.
Vraag (iii) toepassing 72%-norm
4.9.
Ten aanzien van de auto met meldcode [meldcode 1] heeft belanghebbende aangevoerd dat de 72%-norm buiten toepassing dient te blijven, omdat de totstandkoming van deze norm onvoldoende is onderbouwd.
4.10.
De rechtbank heeft het volgende met betrekking tot dit geschilpunt overwogen en geoordeeld:

Percentage waardevermindering in verband met schade
4.13.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat voor de gevallen waarin sprake is van meer dan normale gebruiksschade het wettelijk stelsel slechts 72% van de schadecalculatie als waardedaling toelaat. Niet bekend is hoe dat percentage tot stand is gekomen. Daarmee is geen sprake van fiscale transparantie. Het is voor belanghebbende niet helder hoe de waardedaling moet worden aangetoond indien deze meer bedraagt dan 72% van de schadecalculatie. Volgens belanghebbende is het aan een lidstaat om aan te tonen dat in het geval van gebrek aan fiscale transparantie het stelsel geen discriminatie in de hand werkt. Belanghebbende verwijst ter ondersteuning van haar standpunt naar de conclusie van A-G Jacobs van 28 januari 1999 in de zaak C-421/97.
4.14.
De rechtbank verwerpt het betoog van belanghebbende onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad
[voetnoot 4: Hoge Raad van 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63]waarin onder meer is overwogen dat artikel 110 van het VWEU zich niet verzet tegen een verdeling van de bewijslast in die zin dat het aan belanghebbende is om te bewijzen dat de waardevermindering van de auto als gevolg van beschadigingen meer bedraagt dan 72% van de herstelkosten. Aan belanghebbende is voldoende gelegenheid geboden om het gevraagde bewijs te leveren. In hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.”
Het hof acht dit oordeel van de rechtbank terecht en op goede gronden gegeven en bevestigt deze. Gelet op hetgeen in hoger beroep is aangevoerd voegt het hof hieraan het volgende toe. In feite betekent de 72%-norm een tegemoetkoming in de bewijsvoering voor de belastingplichtige, aangezien de inspecteur niet een lager percentage zal mogen hanteren dan deze 72%. Het staat belanghebbende verder vrij om invulling te geven aan de op haar rustende bewijslast en dus ook aan de mogelijkheid om uit te gaan van een hoger percentage dan de genoemde 72%. [8] Belanghebbende heeft echter op geen enkele wijze feiten en omstandigheden naar voren gebracht ten aanzien van de onder 4.9 genoemde auto op grond waarvan een hoger percentage dan 72% gerechtvaardigd zou zijn. Diens stelling dat de 72%-norm buiten toepassing dient te blijven, dient dan ook te worden verworpen. Het hof beantwoordt vraag (iii) ontkennend.
Vraag (iv) waardevermindering in verband met ‘geen oordeel RDW over de kilometerstand’
4.11.
Ten aanzien van de (import-)auto’s met meldcodes [meldcode 7] , [meldcode 11] , [meldcode 8] , [meldcode 1] , [meldcode 9] , [meldcode 10] heeft belanghebbende aangevoerd dat een (extra) waardevermindering moet worden toegepast, omdat de RDW geen oordeel heeft gegeven over de kilometerstand. Indien de RDW geen oordeel geeft over de kilometerstand, trekt een voertuig per definitie minder kopers, aldus belanghebbende. Dit heeft volgens belanghebbende een waardedrukkend effect.
4.12.
De rechtbank heeft over het ontbreken van een oordeel over de kilometerstand door de RDW als volgt overwogen:

Geen oordeel kilometerstand
4.8.
Belanghebbende heeft ook aangevoerd dat de omstandigheid dat de RDW ter zake van een uit het buitenland afkomstige gebruikte auto per definitie geen oordeel geeft over de juistheid van de kilometerstand tot een waardedaling van die auto leidt. De inspecteur heeft dit betwist.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat de enkele stelling, alsmede de toepassing van een algemene tabel, onvoldoende bewijs vormt voor het in aanmerking nemen van een waardevermindering van de onderhavige auto’s. De rechtbank merkt daarbij op dat belanghebbende heeft volstaan met algemene stellingen en die stellingen niet heeft toegespitst op de concrete situatie van de betreffende auto’s.”
Het hof acht dit oordeel juist en maakt dit tot de zijne. In hoger beroep heeft belanghebbende geen nader bewijs geleverd van de door hem verdedigde waardevermindering voor de onder 4.11 genoemde auto’s. [9] Het hof beantwoordt vraag (iv) ontkennend.
Tussenconclusie
4.13.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank zal worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.14.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.15.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door J.M. van der Vegt, voorzitter, T.A. Gladpootjes en J.C.E. Ackermans-Wijn, in tegenwoordigheid van A.S. van Middelkoop, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2025 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
A.S. van Middelkoop J.M. van der Vegt
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Of VIN eindigend op.
2.Artikel 10, lid 1, Wet Bpm.
3.Artikel 10, lid 2, Wet Bpm.
4.Hoge Raad 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:323, r.o. 3.1.2.
5.Hoge Raad 10 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2822.
6.Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3.
7.Vgl. Hoge Raad 12 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:692, r.o. 2.4.3 en Hoge Raad 17 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1499, r.o. 3.2.
8.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 30 maart 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1040, r.o. 4.6.
9.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 20 november 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:3649, r.o. 4.8 t/m 4.10, ECLI:NL:GHSHE:2024:3650, r.o. 4.10 t/m 4.12 en ECLI:NL:GHSHE:2024:3651, r.o. 4.15 t/m 4.17.