ECLI:NL:GHSHE:2024:3649

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
23/1538
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake BPM-heffing en transparantie van het stelsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die door belanghebbende is voldaan. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte, maar de inspecteur van de Belastingdienst verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Zeeland-West-Brabant bevestigde deze beslissing, waarna belanghebbende hoger beroep instelde. Het hof heeft de zaak behandeld en de argumenten van belanghebbende, die stelde dat het BPM-stelsel niet transparant is en dat er sprake is van fiscale discriminatie, verworpen. Het hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er schade is die verder gaat dan normale gebruikssporen en dat het ontbreken van een oordeel van de RDW over de kilometerstand geen waardedrukkend effect heeft. Het hof concludeerde dat de inspecteur terecht een beroep deed op interne compensatie en dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen vergoeding voor griffierecht of proceskosten toegekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/1538
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 21 september 2023, nummer BRE 21/1273, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
en
de Minister van Justitie en Veiligheid,
hierna: de minister.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft op aangifte belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) voldaan.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende,
en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 13 augustus 2020 aangifte gedaan van een bedrag van € 2.114 aan BPM ter zake van de registratie van het motorrijtuig Fiat 500, 1.2 Lounge met VIN nummer [VIN-nummer] . Dit bedrag is op 18 augustus 2020 voldaan. De datum eerste toelating van auto is 30 januari 2020. De auto heeft een kilometerstand van 1.880 km. De aankoopprijs bedroeg € 8.500.
2.2.
In de aangifte is uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van € 11.090 (voor correctie). Daarop is een correctie van € 1.500 in mindering gebracht in verband met het feit dat de RDW geen oordeel heeft gegeven over de kilometerstand en een correctie van € 150 (negatief) in verband met een correctie op de koerslijst in verband met normale gebruikssporen. Bij de aangifte is geen bedrag in verband met schade in aanmerking genomen.
2.3.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd. In dit taxatierapport is schade geconstateerd en een bedrag van € 5.408,72 aan reparatiekosten becijferd. In het taxatierapport is volgens belanghebbende per abuis bij de waardebepaling geen rekening gehouden met de door de taxateur vastgestelde schade. Volgens de taxateur dient een bedrag van € 5.409 op de waarde in mindering te worden gebracht.
2.4.
De auto is op 17 juli 2020 gekeurd door de RDW. Op dat moment was de kilometerstand 1.881 km.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, de minister veroordeeld tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade van € 1.000, de minister veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 837 en bepaald dat de minister het griffierecht van € 360 aan belanghebbende moet vergoeden.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. In het bijzonder zijn daarbij de volgende vraagpunten aan de orde:
Is er sprake van fiscale discriminatie door een gebrek aan transparantie?
Dient de handelsinkoopwaarde van de auto verminderd te worden in verband met schade aan de auto?
Is de omstandigheid dat de RDW geen oordeel heeft gegeven over de juistheid van de kilometerstand reden om de waarde van de auto te verminderen?
Heeft belanghebbende recht op een extra leeftijdskorting?
Kan de inspecteur een beroep doen op interne compensatie?
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en – naar het hof begrijpt – teruggaaf van € 1.174. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Fiscale discriminatie
4.1.
Het is volgens belanghebbende aan een lidstaat om aan te tonen dat in het geval van gebrek aan fiscale transparantie het stelsel geen discriminatie in de hand werkt. Het stelsel van de BPM-heffing is volgens belanghebbende niet transparant. Als voorbeeld noemt belanghebbende dat het stelsel slechts een aftrek van 72% van de aanwezige schade toe staat, tenzij wordt aangetoond dat dit meer zou moeten zijn. Echter nergens uit de wet volgt hoe dit aangetoond kan worden. Hetzelfde geldt voor de aanwezige schade. In het stelsel van BPM-heffing ontbreken duidelijke richtlijnen en regels waar een belanghebbende zich op kan beroepen. Het stelsel van BPM-heffing zoals het nu in de wet is geregeld, is daardoor volgens belanghebbende niet langer houdbaar.
4.2.
Het hof verwerpt het standpunt van belanghebbende dat het stelsel niet transparant zou zijn, ook niet ten aanzien van de eventueel in aanmerking te nemen waardevermindering in verband met schade. Belanghebbende kan een taxateur inschakelen voor het vaststellen van de schade en de daaruit volgende waardevermindering van de auto. Het hof vermag niet in te zien waarom dit niet transparant zou zijn.
Schade
4.3.
Het hof stelt voorop dat de verschuldigde BPM met betrekking tot gebruikte personenauto’s wordt berekend met inachtneming van een vermindering. [1] Deze vermindering is de afschrijving, uitgedrukt in procenten van de som van de catalogusprijs en de BPM op het tijdstip waarop de auto voor het eerst in gebruik is genomen. [2] De stelplicht en bewijslast met betrekking tot de toepasselijkheid en de omvang van die vermindering rusten op de belastingplichtige. [3] De vermindering heeft tot doel om bij de heffing van BPM ter zake van gebruikte personenauto’s rekening te houden met een (bij benadering) reële waardedaling van het desbetreffende voertuig. [4]
4.4.
De wet- en regelgever heeft voorzien in drie methoden waaruit - met inachtneming van bepaalde voorwaarden - kan worden gekozen om die reële waardedaling aannemelijk te maken, namelijk door een verwijzing naar een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland, onder overlegging van een kopie van de passage uit die koerslijst waaraan de toegepaste afschrijving is ontleend, ofwel door een verklaring van een onafhankelijke, erkende taxateur dat de in het taxatierapport opgegeven waarde door hem naar waarheid is vastgesteld aan de hand van een gedegen fysieke opname van het motorrijtuig, onder vermelding van datum, begin- en eindtijd van deze fysieke opname en naam, adres en woonplaats van degene die de taxatie feitelijk heeft verricht. Indien de belastingplichtige geen gebruik maakt van één van de hiervoor bedoelde opgaven, wordt de afschrijving bepaald aan de hand van de in artikel 8, lid 5, Uitvoeringsregeling BPM voorziene afschrijvingstabel. Hetgeen hiervoor onder 4.3 is overwogen brengt mee dat de belastingplichtige die kiest voor één van die methodes, in geval van gemotiveerde betwisting door de inspecteur, de feiten aannemelijk dient te maken die meebrengen (a) dat die methode in zijn geval mag worden toegepast en (b) dat toepassing van die methode leidt tot de door hem verdedigde waardedaling. [5]
4.5.
Normale gebruiksschade kan niet in mindering gebracht worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Op grond van artikel 2, aanhef en letter c, Wet BPM dient onder normale gebruiksschade te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
4.6.
Belanghebbende stelt onder verwijzing naar het taxatierapport dat ten onrechte geen rekening is gehouden met schade. De auto is relatief nieuw, waardoor iedere bovenmatige gebruiksspoor kwalificeert als schade. Op de foto’s is volgens belanghebbende te zien dat meer schade aanwezig is dan de inspecteur en de rechtbank in aanmerking hebben genomen. Belanghebbende stelt voorts dat sprake is van een intensief gebruikte huurauto.
4.7.
Het hof is van oordeel dat de door belanghebbende gepresenteerde schade – zo deze al aanwezig is - is aan te merken als normale gebruikssporen. Belanghebbende heeft, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade. Van een intensief gebruikte huurauto blijkt niet, mede gelet op de kilometerstand van de auto. Het hof heeft in dat kader mede belang gehecht aan de hoogte van de door belanghebbende betaalde prijs voor de auto.
Geen oordeel RDW over de kilometerstand
4.8.
Volgens belanghebbende moet er een waardevermindering worden toegepast, omdat de RDW geen oordeel heeft gegeven over de kilometerstand. Indien de RDW geen oordeel geeft over de kilometerstand, trekt een voertuig per definitie minder kopers. Belanghebbende stelt dat er sprake van discriminatie op grond van artikel 110 VWEU indien geen waarde wordt gehecht aan het ontbreken van een oordeel over de kilometerstand.
4.9.
Volgens de inspecteur staat op de website van Xray dat er rekening wordt gehouden met een afwaardering als gevolg van onder andere voertuighistorie.
4.10.
De rechtbank heeft over het ontbreken van een oordeel over de kilometerstand door de RDW als volgt overwogen:
“6.1. Naar het oordeel van de rechtbank kan het ontbreken van een oordeel door de RDW over de kilometerstand in beginsel een waardedrukkende factor zijn, te meer omdat dit in bepaalde situaties zou kunnen duiden op tellerfraude en dit oordeel een omstandigheid is die, ook bij latere overdrachten, aan de auto blijft kleven. De last om aannemelijk te maken dat ook in het onderhavige geval sprake is van een dergelijk waardedrukkend effect, rust, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de inspecteur, op belanghebbende. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van onregelmatigheden met betrekking tot de kilometerstand of dat overigens sprake is van een waardevermindering door het ontbreken van een oordeel door de RDW over de kilometerstand dat niet reeds in de koerslijst is verdisconteerd. De rechtbank merkt daarbij op dat belanghebbende heeft volstaan met algemene stellingen en zich daarbij niet toegespitst op de concrete situatie van de onderhavige auto. In het taxatierapport wordt door de taxateur ook geen melding gemaakt van een mogelijk onjuiste kilometerstand of anderszins twijfel geuit over de betrouwbaarheid daarvan. Belanghebbende heeft dan ook ten onrechte een correctie toegepast.”
Het hof acht dit oordeel juist en maakt dit tot de zijne. In hoger beroep heeft belanghebbende geen nadere onderbouwing gegeven die tot een ander oordeel zou moeten leiden.
Extra leeftijdskorting
4.11.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat recht bestaat op een extra leeftijdskorting. De inspecteur heeft in dat kader een beroep gedaan op interne compensatie, omdat in de aangifte een aftrek op de koerslijstwaarde is toegepast van – per saldo – € 1.350.
Belanghebbende heeft blijkens het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank erkend dat haar standpunt tot niets leidt indien haar standpunt over “geen oordeel over de kilometerstand” wordt verworpen. Dit vanwege het beroep op interne compensatie. Los van de vraag of belanghebbende in hoger beroep daarop terug kan komen, verwerpt het hof het standpunt van belanghebbende dat de inspecteur geen beroep kan doen op interne compensatie. Een nadere motivering daarvoor heeft belanghebbende ook niet gegeven.
Tussenconclusie
4.12.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.13.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.14.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door T.A. Gladpootjes, voorzitter, J.M. van der Vegt en M.H.P. Groenland, in tegenwoordigheid van E. Royakkers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.
De griffier, De voorzitter,
E. Royakkers T.A. Gladpootjes
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 10, lid 1, Wet BPM.
2.Artikel 10, lid 2, Wet BPM.
3.Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3.
4.Hoge Raad 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:323, r.o. 3.1.2.
5.Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, r.o. 3.2.4.