In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 november 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die door de inspecteur van de Belastingdienst was opgelegd. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep stelde belanghebbende dat het stelsel van BPM-heffing niet transparant is en dat er fiscale discriminatie plaatsvond. Het hof verwerpt dit standpunt en oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het BPM-heffingsstelsel niet transparant is. Het hof wijst erop dat belanghebbende een taxateur kan inschakelen om schade en waardevermindering vast te stellen, wat het hof als een transparante procedure beschouwt.
Daarnaast heeft het hof de argumenten van belanghebbende over de taxatie van de auto en de waardevermindering als gevolg van schade verworpen. Het hof concludeert dat de inspecteur 100% van de door hem vastgestelde schade in aanmerking heeft genomen en dat de grief van belanghebbende over de 72%-norm geen doel treft. Het hof oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.