In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 mei 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tegen [X] te [Z], hierna aangeduid als belanghebbende. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 december 2020, waarin hoger beroep was ingesteld door de Inspecteur tegen uitspraken van de Rechtbank Gelderland. De Rechtbank had naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen opgelegd aan belanghebbende, alsook een boetebeschikking. De Hoge Raad heeft de middelen van de Staatssecretaris beoordeeld, waarbij het Hof eerder had geoordeeld dat de handelsinkoopwaarde van een personenauto met schade rekening moest houden met het ontbreken van een Nederlandstalig instructieboekje. De Hoge Raad heeft bevestigd dat de Rechtbank terecht rekening heeft gehouden met de waardevermindering van de auto, en dat de taxatiemethode die door belanghebbende was gehanteerd correct was toegepast. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard en de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure. De Hoge Raad heeft ook de proceskosten van belanghebbende vastgesteld op € 3.348 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.