Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil en conclusies van partijen
4.Gronden
toekenningvan optierechten als op de fiscale behandeling van optieverplichtingen die uit hoofde van die (en dus
na) toekenning voor de optieverlenende vennootschap ontstaan.
de gevolgen van de toekenning van optierechtenzijn enkele historische ontwikkelingen van belang. In zijn arrest BNB 1956/244 [2] oordeelde de Hoge Raad dat de uitgifte van aandelen aan werknemers, zowel a pari als boven pari, de winstberekening niet raakt. De Hoge Raad kwam daarvan terug in zijn arresten BNB 1996/301 [3] en 1997/47 [4] , waarin hij oordeelde dat aan werknemers verleende optierechten leiden tot ondernemingskosten voor de werkelijke waarde van die rechten ten tijde van toekenning. De wetgever had op dat moment overigens in reactie op het arrest BNB 1956/244 al ingegrepen door in het toenmalige artikel 9, lid 1, aanhef en letter i, in verbinding met het derde lid, Wet op de vennootschapsbelasting 1969 te regelen dat bij de vennootschap aftrekbaar is het als loon bij de werknemer in aanmerking te nemen bedrag wegens de toekenning van optierechten aan de werknemer.
(artikel II, onderdeel F). Het opzij zetten van het arrest uit 1996 gebeurt door aan artikel 10, eerste lid, een onderdeel j, toe te voegen. In dat onderdeel j is de rechtsregel verwoord zoals geduid in BNB 1956/244. De rechtsregel zoals geformuleerd in BNB 2001/160 en BNB 2001/161 inzake het waardeverloop van de optieverplichting kan worden gecontinueerd. En de wetgeving uit 2002 inzake het aanmerken als tijdelijke belegging van een inkoop ter afdekking van een optieverplichting blijft zijn belang behouden. Ten opzichte van de oude wetgeving is derhalve het nieuwe element, dat de uitreiking van aandelen en de toekenning van opties niet leidt tot een bedrijfslast. Dit zijn handelingen die zich afspelen in de kapitaalsfeer.”
de fiscale behandeling van (waardeontwikkelingen van) optieverplichtingen ná het moment van toekenning van optierechten, al dan niet aan werknemers, zijn de werknemersoptiearresten [6] onverkort van belang. Daarin is geoordeeld dat de houder van optierechten tot de optieverlenende vennootschap in een rechtsbetrekking staat die zodanig overeenkomt met die van aandeelhouder dat alle transacties tussen hem en de vennootschap op gelijke wijze als voor de aandeelhouder buiten de winstsfeer worden afgewikkeld. Waardeontwikkelingen van optieverplichtingen raken de fiscale winstbepaling dus niet. Deze lijn is doorgetrokken naar houders van conversierechten en geldt ook als de vennootschap het keuzerecht heeft om de conversie af te wikkelen in aandelen of in contanten. [7] Deze rechtspraak betekent onder andere dat indien een optieverplichting wordt afgekocht, die afkoop niet kan leiden tot enig gevolg voor de fiscale winstbepaling voor de afkopende vennootschap.
Falcon-arrest [8] kan de houder van opties op aandelen in aanmerking komen voor de deelnemingsvrijstelling voor voordelen uit hoofde van het optierecht. Uit het arrest BNB 2008/6 [9] , betreffende de houder van een aan een obligatielening verbonden conversierecht, blijkt duidelijk dat de lijn van de werknemersoptiearresten spiegelbeeldig is doorgetrokken naar de deelnemingsvrijstelling. Omdat waardemutaties van optie- en conversierechten na de toekenning ervan in de kapitaalsfeer plaatsvinden, moeten de (spiegelbeeldige) voor- en nadelen uit hoofde van dergelijke mutaties bij de houder van het optie- of conversierecht als vrij te stellen voor- en nadelen uit hoofde van (toekomstig) aandeelhouderschap worden aangemerkt. Vanzelfsprekend geldt dit alleen als het optie- of conversierecht de houder recht geeft op aandelen ter zake waarvan overigens aan de voorwaarden van de deelnemingsvrijstelling zou zijn voldaan.
wanneerde belastingplichtige houder is van een belang bij (mogelijk) nog te verkrijgen aandelen, zodat hij als pseudo-aandeelhouder, gelijk een houder van optierechten, aanspraak kan maken op de deelnemingsvrijstelling (dan wel zich geconfronteerd ziet met een niet-aftrekbaar verlies wegens de toepasselijkheid van die vrijstelling). Uit het arrest BNB 2017/11 [10] volgt dat van dergelijk pseudo-aandeelhouderschap pas sprake is als partijen een opsplitsing van het (volledige) aandelenbelang hebben beoogd en in een overeenkomst (afgesplitste) rechten op de desbetreffende aandelen hebben gecreëerd. Gezien het arrest BNB 2020/160 [11] is onvoldoende dat een overeenkomst tot levering van aandelen is gesloten als de verplichting tot levering afhankelijk is van een opschortende voorwaarde en die verplichting pas onvoorwaardelijk wordt indien een of meer, buiten de macht van de belastingplichtige gelegen, toekomstige gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. In zo’n geval is immers nog geen afdwingbaar recht op levering verkregen.
toekenningvan dergelijke opties. Als optierechten eenmaal zijn toegekend en er derhalve
een optieverplichting is ontstaan, wordt de fiscale behandeling van (mutaties in de waarde van) beheerst door de zojuist behandelde rechtspraak inzake houders van optierechten en vergelijkbare rechten op aandelen.
Falcon-rechtspraak. [15] Gelet op de samenhang met d(i)e fiscale behandeling van houders van optierechten in de context van de deelnemingsvrijstelling en in de loonheffingssfeer ligt het ook systematisch in de rede dat de toekenning van optierechten waarop artikel 10-1-j ziet de toekenning betreft die leidt tot pseudo-aandeelhouderschap.
cash bonus. Dat wordt niet anders doordat de hoogte van die som niet exact gelijk is aan de waarde van de optierechten op dat moment. De aan de werknemers toegekende
cash bonuskan echter, ook uitgaande van kwalificatie als afkoopsom van optierechten onder opschortende voorwaarden, niet onder de reikwijdte van enige aftrekbeperking of -uitsluiting worden gebracht, omdat die afkoop heeft plaatsgevonden vóór de vervulling van de desbetreffende voorwaarden.
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
- veroordeelt de inspecteur in de kosten van het geding bij het hof van € 1.674;
- bepaalt dat van de inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 541.
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).