ECLI:NL:HR:2001:AB0155

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
35074
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • A.E. de Moor
  • F.W.G.M. van Bruschot
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag vennootschapsbelasting en waardering van optierechten

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van N.V. X tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1992 werd gehandhaafd. De aanslag was opgelegd op een belastbaar bedrag van ƒ 1.553.740. Na bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslag bevestigd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de uitspraak van de Inspecteur. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak.

De Hoge Raad beoordeelt de middelen die door belanghebbende zijn ingediend. Het Hof had geoordeeld dat alleen de waarde van de aan werknemers toegekende optierechten ten tijde van de toekenning tot de ondernemingskosten kan worden gerekend. Dit oordeel wordt door de Hoge Raad bevestigd. De Hoge Raad stelt vast dat het waardeverloop van de optie geen invloed heeft op het fiscale resultaat, en dat de uitoefening van het optierecht buiten het fiscale resultaat van belanghebbende valt.

Daarnaast oordeelt de Hoge Raad dat er geen mogelijkheid is om een verplichting uit hoofde van het optierecht op de fiscale balans op te nemen. De Hoge Raad concludeert dat de foutenleer, die is gebaseerd op het beginsel van de balanscontinuïteit, niet van toepassing is in deze situatie. De Hoge Raad verwerpt uiteindelijk het beroep van belanghebbende en acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
D e r d e K a m e r
Nr. 35074
21 februari 2001
JMH
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van N.V. X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 december 1998, nr. P97/21763, betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 1.553.740, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat het beroep ongegrond heeft verklaard en de uitspraak van de Inspecteur heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het Hof heeft onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 16 oktober 1996, nr. 31589, BNB 1997/47, geoordeeld dat tot de ondernemingskosten slechts kan worden gerekend de waarde van de aan de werknemers toegekende optierechten ten tijde van de toekenning. Dat oordeel is juist. De houder van een optie op aandelen in de vennootschap die het optierecht heeft verleend, staat tot die vennootschap in een rechtsbetrekking die zodanig overeenkomt met die van aandeelhouder dat alle transacties tussen hem en die vennootschap op gelijke voet als geldt voor de aandeelhouder buiten de winstsfeer worden afgewikkeld. Het waardeverloop van de optie heeft derhalve geen invloed op het fiscale resultaat. Het eerste middel faalt.
3.2. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat op de volgens de normale regels te berekenen winst van een jaar een extracomptabele en derhalve niet in de boeken tot uitdrukking te brengen aftrek kan worden toegepast ter zake van de waarde van een in dat jaar als arbeidsbeloning toegekend optierecht. Naar ‘s Hofs oordeel had derhalve belanghebbende ter zake van het verlenen van het optierecht slechts bij de berekening van het belastbare bedrag over 1989 een last in aanmerking kunnen nemen, en kan niet op grond van goed koopmansgebruik in het onderhavige jaar alsnog een bedrag ten laste van de winst komen, terwijl aan de werking van regels van de foutenleer niet wordt toegekomen daar ter zake van de last in 1989 per ultimo van dat jaar geen passiefpost mocht worden opgenomen.
Middel II strekt ten betoge dat op de fiscale balans wel een verplichting uit hoofde van het optierecht had mogen worden opgenomen.
Het middel faalt. Ten tijde van het toekennen van de optie vindt tot het bedrag van de waarde van de optie in belanghebbende een informele kapitaalinbreng plaats. Hieruit volgt dat er dan geen passiefpost op de balans verschijnt. Mitsdien kan de foutenleer, nu deze leer is gebaseerd op het beginsel van de balanscontinuïteit, geen toepassing vinden. Zoals bij de bespreking van middel I is overwogen, gaat de uitoefening van het optierecht buiten het fiscale resultaat van belanghebbende om.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 21 februari 2001 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren A.E. de Moor, F.W.G.M. van Bruschot, D.G. van Vliet en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier W.G. Heesakkers-Kamerbeek, en op die datum in het openbaar uitgesproken.