Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Rekestenkamer
zaaknummer eerste aanleg: 9575685 EJ VERZ 21-691
[erfgenaam 1],
de vereffenaar,
mr. A.G.M.H. Bennenbroek, in diens hoedanigheid van kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant bij de behandeling van het verzoek met zaaknummer 9575685/21-691, hierna:
de kantonrechter, en
mr. H.M.H. de Koning, mr. I.L.A. Boer en mr. J.J. Janssen, in hun hoedanigheid van leden van de wrakingskamer die de wrakingsbeslissing van 7 december 2021 met zaaknummer WR 21/034 heeft genomen, hierna:
de wrakingskamer van de rechtbank, buiten behandeling heeft gelaten.
de belanghebbenden,
1.Het verloop van de procedure
2.De beoordeling
grief Iklaagt [erfgenaam 1] over de gang van zaken omtrent (de totstandkoming van) de bestreden beslissingen van de wrakingskamer van de rechtbank gedateerd 7 december 2021 en 16 december 2021 en voert hij meerdere doorbrekingsgronden aan. In de
grieven II en IIIklaagt [erfgenaam 1] over de gang van zaken omtrent (de totstandkoming van) de bestreden beschikking van de kantonrechter van 8 december 2021. Ook in deze grieven beroept [erfgenaam 1] zich op doorbrekingsgronden. De grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
“Deze beslissing is gegeven op 7 december 2021 door (…).”
uitgesprokenen aan de verzoeker, de andere partijen en de rechter van wie wraking was verzocht,
medegedeeld(curs. hof).
“(…) 1. op welke datum en tijd is de tekst van het dictum van de beslissing door alle rechters die over de zaak oordelen definitief vastgesteld? Hebben er daarna nog tekstuele aanpassingen plaatsgevonden en, zo ja, welke?
“(…) Ik heb op 7 december 2021 15:17 uur een concept-beslissing naar (…)[voorzitter wrakingskamer; toevoeging hof]
gemaild. Hij heeft dit concept op 7 december 2021 beoordeeld. Vervolgens is dit concept op 7 december 2021 voorgelegd aan twee bijzitters ( Boer en Janssen ). Boer en Janssen gaven op 7 december 2021 akkoord op de inhoud van dit concept, zonder tekstuele aanpassingen. Nadien zijn er ook geen tekstuele aanpassingen geweest. Vervolgens heb ik op 7 december 2021 opdracht gegeven aan het secretariaat van de wrakingskamer ( [betrokkene] ) om partijen in WR 21/034 te informeren over de beslissing (het dictum) en hen te zeggen dat de schriftelijke beslissing later komt. Het secretariaat heeft de volgende ochtend (dus 8 december 2021) partijen geïnformeerd over de beslissing en eenongetekendeversie van de beslissing toegezonden. Op 10 december 2021 is de beslissing ondertekend. Het secretariaat heeft deondertekendeversie van de beslissing op 16 december 2021 verzonden aan partijen. De ongetekende versie en de ondertekende versie zijn identiek; de beslissing is na de verzending van de ongetekende versie niet aangepast. (…).”
“(…) Dank voor uw snelle, gedocumenteerde, reactie. (…) Ik denk dat u zich vergist met betrekking tot de toezending van de beslissing WR 21/034. Volgens een zich in mijn dossier bevindende mail is die (niet op 16 december maar) op 10 december 2021 door mw. [betrokkene] toegezonden aan mr. [erfgenaam 1] . U voegt ook bij WR 21/035 van de 16e. Het zal die uitspraak zijn die toen is verstuurd aan mr [erfgenaam 1] . (…)”, waarop de behandelend griffier diezelfde dag per e-mail te kennen heeft gegeven
: “Dat zou goed kunnen, ik heb diep moeten graven in mijn mailgeschiedenis. (…).”
“(…) Bij beslissing van 11 juni 2020 (met zaaknummer WR 20/010) [1] heeft de rechtbank het door verzoeker op 11 april 2020 ingediende verzoek tot wraking van de rechter afgewezen en bepaald dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen. Die beslissing is genomen op het wrakingsverzoek dat werd ingediend in het kader van een verzoek met kenmerk 7866011 EJ VERZ
“gisteren”is behandeld en bij beslissing van 7 december 2021 niet-ontvankelijk is verklaard. Het hof ziet hierin dan ook geen grond voor doorbreking van het rechtsmiddelenverbod. Niet gebleken is dat bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel is veronachtzaamd dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak.
“Dit betekent dat de mondelinge behandeling van het verzoek met nummer 9575685 EJ VERZ 21-691 dat gepland staat op 8 december 2021 om 10:00 uur doorgaat.”Bovendien is in de betreffende e-mail van de griffier niet aangegeven voor welke rechter de mondelinge behandeling zal plaatsvinden, hetgeen de mogelijkheid open liet dat bij een gehonoreerd wrakingsverzoek de zitting ten overstaan van een andere kantonrechter zou plaatsvinden.
“(…) 1.6. Tijdens de zitting heeft (…) [erfgenaam 1] de kantonrechter opnieuw gewraakt. Daarop is het wrakingsverzoek voorgelegd aan de secretaris van de wrakingskamer. De kantonrechter heeft vervolgens besloten het verzoek tot wraking op grond van het bepaalde in artikel 5 lid 3 van het wrakingsprotocol niet voor te leggen aan de wrakingskamer. Daarbij heeft de kantonrechter een eerdere beslissing van de wrakingskamer betrokken. In die eerdere wrakingsbeslissing van de wrakingskamer van 11 juni 2020 oordeelde de wrakingskamer als volgt:
“(…) 2.3 Ter voorlichting wijst de rechtbank op artikel 5, derde lid, van het wrakingsprotocol. Op grond van die bepaling kan de rechter beslissen het wrakingsverzoek niet aan de wrakingskamer voor te leggen als (…) de onder artikel 5, tweede lid, aanhef en onder g, van het wrakingsprotocol genoemde omstandigheid zich voordoet. (…).”
“Het verzoek tot wraking wordt (…) behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter van wie wraking is verzocht, geen zitting heeft.”In dit geval evenwel mocht de kantonrechter naar het oordeel van het hof het wrakingsverzoek naast zich neerleggen. In zijn door de kantonrechter aangehaalde uitspraak van 11 juni 2020 refereert de wrakingskamer van de rechtbank eraan dat dat reeds het tweede wrakingsverzoek van [erfgenaam 1] tegen de kantonrechter was en dat hij misbruik maakt van het middel van wraking. Aan [erfgenaam 1] werd daarom een wrakingsverbod als bedoeld in artikel 39 lid 4 Rv opgelegd. Vervolgens heeft [erfgenaam 1] pal voor de zitting weer een wrakingsverzoek tegen de kantonrechter ingediend (in strijd met het wrakingsverbod, aldus de wrakingskamer van de rechtbank, zie hiervoor onder 2.16) en, na niet-ontvankelijkverklaring daarvan, het onderhavige wrakingsverzoek, het vierde tegen deze kantonrechter dus. Een stapeling van wrakingsverzoeken derhalve die leidt tot vertraging in de afdoening. De belangen van een goede procesorde - die mede strekken tot bescherming van de belangen van andere procesdeelnemers - en van een goede en tijdige rechtspleging, prevaleren in een dergelijk geval boven het hiervoor genoemde algemene uitgangspunt. In dit verband heeft de kantonrechter terecht in aanmerking genomen dat het (anderhalf jaar later, toevoeging hof)
“nog steeds handelt over dezelfde hoofdvraag, in dezelfde nalatenschap (…), namelijk de openbare verkoop van de woning”en dat de kantonrechter (daarom)
“ter voorkoming van verdere vertraging in de afhandeling van de zaak (…) bij deze beschikking een beslissing (zal) geven op het verzoek.”
Volstrekt ten overvloede merkt het hof nog op dat hij er ambtshalve mee bekend is dat vele bezwaren die [erfgenaam 1] tegen de vereffenaar heeft aangevoerd, onder meer door het hof in het kader van hoger beroep tegen de beslissing van 2 april 2020 in zijn beslissing van 17 december 2020 (zaaknummer 200.280.646), ECLI:NL:GHSHE:2020:3913 uitgebreid zijn beoordeeld en zijn verworpen.