In deze zaak heeft [betrokkene], een plastisch chirurg, een verzoek ingediend bij de Hoge Raad om zoekresultaten die haar naam en gevoelige persoonsgegevens bevatten, te laten verwijderen uit de zoekmachine van Google. Dit verzoek is gedaan op basis van het recht op vergetelheid zoals vastgelegd in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De zaak is ontstaan na een tuchtrechtelijke procedure die tegen [betrokkene] was aangespannen, wat leidde tot een voorwaardelijke schorsing van haar inschrijving.
De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof van 23 juni 2020 bekrachtigd, waarin het hof oordeelde dat het recht op vrije meningsuiting en informatievrijheid van Google en derden zwaarder weegt dan het recht van [betrokkene] op privacy en bescherming van haar persoonsgegevens. Het hof heeft geoordeeld dat de verwerking van de gegevens niet onder de uitzonderingen van de AVG valt die bescherming bieden aan gevoelige persoonsgegevens.
De Hoge Raad heeft het beroep van [betrokkene] verworpen en haar in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak benadrukt de afweging tussen privacyrechten en het recht op informatie, en bevestigt dat de rechterlijke beoordeling van dergelijke verzoeken zorgvuldig moet plaatsvinden, met inachtneming van de relevante juridische kaders.