Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Rotterdam,
1.Het geding in feitelijke instanties
9 april 2014;
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
18 december 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek tot herstel van ouderlijk gezag. De man, die in 2011 ontheven was van het ouderlijk gezag over zijn zoon, verzocht de kinderrechter om hem opnieuw met het gezag te belasten, alsook om een omgangsregeling en informatieverplichting vast te stellen. De Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, belast met de voogdij over de zoon, heeft een tegenverzoek ingediend om de man omgang met de zoon te ontzeggen. De kinderrechter heeft beide verzoeken afgewezen.
In hoger beroep heeft de man de beschikking van de kinderrechter aangevochten, maar het hof heeft het wrakingsverzoek van de man buiten behandeling gelaten omdat het niet was ingediend door een advocaat. De man heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof. De Hoge Raad oordeelt dat het hof ten onrechte het wrakingsverzoek niet in behandeling heeft genomen, omdat de man niet de gelegenheid is geboden om het verzuim te herstellen dat het verzoek niet door een advocaat was ondertekend. Dit is in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat recht op een eerlijke behandeling waarborgt.
De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het gerechtshof Den Haag en verwijst de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een onpartijdige behandeling en de noodzaak om partijen de kans te geven om verzuimen te herstellen, vooral in zaken die de rechten van ouders en kinderen aangaan.