Uitspraak
18 december 1998.
Hoge Raad
In deze zaak heeft verzoeker op 28 april 1997 beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 31 januari 1997, gewezen tussen verzoeker en [betrokkene 1]. Laatstgenoemde is in cassatie niet verschenen. De zaak is bij de Eerste Kamer aanhangig onder nummer 16.692. De Advocaat-Generaal Bakels heeft op 11 september 1998 geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 18 december 1998 uitspraak gedaan over de verzoeken om wraking van alle leden van de Hoge Raad door verzoeker. De Hoge Raad verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in de door hem in de zaken met rolnummers 16.692 en 16.201 gedane verzoeken om wraking. Dit besluit is genomen op basis van de wettelijke vereisten voor procesvertegenwoordiging in cassatie, waarbij partijen vertegenwoordigd dienen te zijn door een advocaat bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de wrakingsverzoeken niet door een advocaat zijn ondertekend, waardoor verzoeker niet kan worden ontvangen in zijn verzoeken. De Hoge Raad heeft ook opgemerkt dat de wet geen uitzondering maakt voor wrakingsverzoeken na een einduitspraak. De beslissing is genomen door de raadsheren van de Hoge Raad, waarbij de voorzitter de uitspraak openbaar heeft uitgesproken.