In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 september 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door Monumentenmaatschappij Valerbosch B.V. tegen een eerdere uitspraak van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de uitleg van een koopovereenkomst voor een monumentaal pand in Amsterdam, dat in 2011 door Valerbosch aan de verweerder is verkocht. De verweerder vordert betaling van een boete en schadevergoeding, omdat hij stelt dat het pand niet aan de overeenkomst beantwoordt, specifiek dat het niet opnieuw met palen is onderheid zoals gegarandeerd door Valerbosch. De rechtbank had de schadevergoeding tot een bedrag van € 201.739,26 toegewezen, maar in hoger beroep heeft het hof de vorderingen voor het overige afgewezen en Valerbosch toegelaten tot tegenbewijs tegen de uitleg van de koopovereenkomst.
De Hoge Raad heeft in deze uitspraak de rechtsgeldigheid van het tussenarrest van het hof beoordeeld, dat op 18 februari 2016 was gewezen. De Hoge Raad vraagt zich af of het hof de juiste betekenis van het begrip 'wijzen' heeft gehanteerd, en of het tussenarrest rechtsgeldig tot stand is gekomen, gezien het feit dat een raadsheer, mr. A. Bockwinkel, per 1 april 2016 was gedefungeerd. De Hoge Raad oordeelt dat er gerede twijfel bestaat over de datum waarop de volledige tekst van het arrest is vastgesteld en verzoekt het hof om binnen vier weken informatie te verstrekken over deze kwestie. De beslissing over onderdeel II van het cassatiemiddel, dat betrekking heeft op het bewijsvermoeden betreffende de uitleg van de koopovereenkomst, wordt aangehouden.