Uitspraak
GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Uitspraak van 19 mei 2022
[X] te [Z] , belanghebbende,
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,
Procesverloop
Feiten
€ 56.258 € 56.971 € 57.532
€ 80.000 € 92.000 € 55.000
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de box 3-heffing voor de jaren 2014 tot en met 2016. De belanghebbende, die in gemeenschap van goederen was gehuwd, had aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen, die hij betwistte. De inspecteur van de Belastingdienst had de bezwaren tegen de aanslagen ongegrond verklaard. De belanghebbende stelde dat de box 3-heffing in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en dat hij geconfronteerd werd met een individuele en buitensporige last. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij in de onderhavige jaren met een dergelijke last werd geconfronteerd. Het Hof ging voorbij aan de vraag of er op stelselniveau sprake was van een schending van artikel 1 EP, omdat dit zou vereisen dat het Hof rechtspolitieke keuzes zou maken die voorbehouden zijn aan de wetgever. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de heffing niet als een individuele en buitensporige last kon worden gekwalificeerd, en het Hof bevestigde deze uitspraak. De belanghebbende had niet aangetoond dat hij moest interen op zijn vermogen om de belasting te kunnen betalen, en de heffing was niet van een zodanige omvang dat deze als buitensporig kon worden aangemerkt. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard.