Uitspraak
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
[verdachte]
Verweer ne bis in idem-beginsel en art. 123b WVW
criminal chargein de zin van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Van belang is namelijk dat verdachte beschikt over een ‘groot’ (vrachtwagen)rijbewijs, hij weliswaar met pensioen is, maar hij zijn rijbewijs nog steeds veelvuldig gebruikt voor (betaalde) werkzaamheden, het verslepen van zijn boot en voor hulp aan zijn vriendin, onder meer door haar van en naar het ziekenhuis te vervoeren. De kosten voor het opnieuw behalen van dezelfde rijbewijzen als waarover verdachte thans beschikt, komen neer op ongeveer € 10.000,00.
ne bis in idem-beginsel). Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 3 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2014:434) inzake het alcoholslotprogramma, heeft de verdediging betoogd dat zowel de onderhavige strafrechtelijke vervolging als het gevolg van rechtswege op grond van de recidiveregeling kunnen leiden tot een ingrijpende beperking van de rijbevoegdheid en een wezenlijke betalingsverplichting. Dit betekent dat, indien het hof tot veroordeling zou overgaan, er een bestraffing op grond van de recidiveregeling ‘bovenop’ een eventuele bestraffing in de onderhavige strafzaak komt, hetgeen een dubbele bestraffing ten gevolge van hetzelfde feit inhoudt en dus strijdig is met het
ne bis in idem-beginsel. Op grond van de onvermijdelijke schending van het
ne bis in idem-beginsel bij veroordeling in de onderhavige zaak, heeft de verdediging primair verzocht om niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie.
Standpunt openbaar ministerie
ne bis in idem-beginsel ook in de onderhavige zaak niet van toepassing is, omdat geen sprake is van de uitzonderlijke situatie waarin twee procedures over een identieke verweten gedraging hun directe oorsprong vinden in hetzelfde feit met sterk gelijkende gevolgen. Voorts is onder verwijzing naar een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 20 december 2017 (ECLI:RBDH:2017:15013) betoogd dat de toepassing van artikel 123b WVW niet als een
criminal chargein de zin van het EVRM kan worden gekwalificeerd. In het algemeen is aangevoerd dat de wetgever een abstracte belangenafweging heeft gemaakt, waarin de veiligheid van de samenleving en in het bijzonder die van het verkeer zwaarder heeft gewogen dan de persoonlijke belangen van de overtreder.
Oordeel rechtbank
Oordeel hof
1. Inleiding
ne bis in idem-beginsel worden beoordeeld, in welk verband de toepassing van art. 123b WVW als een op zichzelf staande rechtshandeling wordt beschouwd, in het bijzonder als de intrekking van een vergunning.
- verdachte beschikt over alle rijbewijzen, inclusief een ‘groot’ rijbewijs;
- verdachte een vriendin heeft, die woont aan de grens tussen Luxemburg en België en bezig is om haar huis te verbouwen, bij welke verbouwing verdachte hulp biedt door met een vrachtwagen bouwmaterialen te vervoeren;
- verdachte bij het verslepen van zijn boot een vrachtwagen gebruikt;
- verdachte zijn vriendin helpt door haar met de auto van en naar het ziekenhuis te vervoeren;
- verdachte een pensioenuitkering ontvangt van circa € 1.350,00 netto per maand;
- verdachte met behulp van kluswerkzaamheden aanvullend inkomen verwerft, onder meer door gebruik te maken van een voertuig met aanhanger en soms van een vrachtwagen;
- verdachte ter zake van het ten laste gelegde reeds een cursus Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA) heeft gevolgd en afgerond, hij de kosten van deze cursus, groot € 870,00, zelf heeft betaald;
- blijkens hem betreffende Justitiële Documentatie d.d. 2 februari 2018, tegen verdachte op 28 september 2011 een strafbeschikking is uitgevaardigd ter zake van – kort gezegd – rijden onder invloed begaan op 21 juli 2011, welke strafbeschikking onherroepelijk is geworden en is geëxecuteerd.
2. Relevante wetgeving en wetsgeschiedenis
Kamerstukken II2005/06, 30324, nr. 12 (amendement Wolfsen/Weekers):
ne bis in idem-beginsel ook toepassing kan vinden ten aanzien van andere bestuurlijke sancties of maatregelen dan de verplichting tot deelname aan het alcoholslotprogramma. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad over het aan art. 68 Sr ten grondslag liggende
ne bis in idem-beginsel, [7] kan worden afgeleid dat een uitzonderlijke situatie die op gespannen voet staat met dit beginsel zich voordoet indien:
sufficiently close connection), waarbij onder meer relevant is of en hoe de samenhang tussen de bestuursrechtelijke sanctie en de strafvervolging wettelijk is geregeld, in het bijzonder ten aanzien van de procedurele afstemming, de vervolgbaarheid en/of de mogelijke verdiscontering van het gewicht van de bestuursrechtelijke sanctie in de straftoemeting door de strafrechter.
ne bis in idem-beginsel kan in strafzaken nopen tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging.
ne bis in idem-beginsel niet enkel op opeenvolgende doch ook op samenlopende handhavingstrajecten van toepassing, zodat niet strikt hoeft te worden bezien welke sanctie eerst wordt opgelegd of onherroepelijk wordt.
ne bis in idem-beginsel gerechtvaardigd is enkel aan de orde indien de strafrechter veroordeelt voor een tweede verkeersovertreding, omdat alleen in dat geval art. 123b WVW toepassing kan vinden. Anderzijds kan het oordeel dat verdachte de tweede verkeersovertreding heeft begaan en daarvoor strafbaar is pas worden gegeven nadat het openbaar ministerie in de vervolging ontvankelijk is verklaard. Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie op de grond dat toepassing van art. 123b WVW het
ne bis in idem-beginsel zal schenden, loopt dus strikt genomen vooruit op een eerst na ontvankelijkverklaring te beantwoorden schuldvraag. Met de verdediging acht het hof de volgorde waarin de vragen van de artikel 348 en 350 Wetboek van Strafvordering moeten worden beantwoord echter niet zodanig dwingend dat dit aan beoordeling van het verweer in de weg staat. Het hof zal bij de beoordeling van het verweer in het navolgende daarom veronderstellen dat verdachte wordt veroordeeld voor het ten laste gelegde en art. 123b WVW derhalve toepassing vindt.
in abstractowillen afwegen, maar dergelijke vormgeving sluit niet uit dat de (straf)rechter de toepassing van art. 123b WVW alsnog beoordeelt. Ware dit anders, dan zou de wetgever bepaalde sancties of maatregelen onaantastbaar kunnen maken voor rechterlijke toetsing. Voorts acht het hof het niet gepast om beoordeling van toepassing van art. 123b WVW over te laten aan de burgerlijke rechter, aangezien toepassing van die bepaling het rechtstreeks gevolg is van een veroordeling door het hof (zie hieronder onder 5.2.) en het hof daarvoor zelf verantwoording wenst af te leggen.
directeoorsprong in hetzelfde feit.
directeoorsprong vindt in het begaan van hetzelfde feit. Voor zover dit standpunt besloten ligt in de verwijzing door het openbaar ministerie naar de uitspraak van de Hoge Raad van 3 november 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3205), faalt het. Het standpunt gaat er immers aan voorbij dat bij toepassing van art. 123b WVW het vermoeden over de rijvaardigheid of -geschiktheid rechtstreeks, dwingend én zonder meer voortvloeit uit twee strafrechtelijke veroordelingen, dus zonder dat daarop door bijvoorbeeld het CBR een billijkheidscorrectie kan worden aangebracht en zonder dat naar de competentie van de bestuurder daadwerkelijk onderzoek wordt gedaan, bijvoorbeeld door een rijvaardigheidstest of een gesprek met een psycholoog/verslavingsdeskundige. De toepassing van art. 123b WVW verschilt derhalve wezenlijk van ongeldigverklaring van het rijbewijs op grond van art. 134 WVW.
criminal chargein de zin van onder meer art. 6 EVRM.
criminal chargeis, is evident. De vraag of toepassing van art. 123b WVW een
criminal chargebehelst, is tot nog toe in de civiele en strafrechtelijke rechtspraak in het midden gelaten of ontkennend beantwoord. [8] Op grond van het navolgende is het hof is evenwel van oordeel dat de toepassing van art. 123b WVW moet worden beschouwd als
criminal charge.
criminal chargein de zin van onder meer art. 6 EVRM wordt door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) beoordeeld aan de hand van drie in beginsel alternatieve criteria: 1. de classificatie van
the offencenaar nationaal recht; 2. de aard van
the offence; 3. de aard en zwaarte van de sanctie die met de overtreding wordt geriskeerd. Daarbij is niet altijd duidelijk of het EHRM met
offencede overtreden norm of de gedraging van de betrokkene bedoelt, terwijl het EHRM in sommige zaken de classificatie en aard van
the measurein plaats van
the offencebeoordeelt. [9] Hoewel de drie criteria in de praktijk van het EHRM dus overlappen, zal het hof deze criteria toch zo veel mogelijk afzonderlijk in aanmerking nemen.
the offencenaar nationaal recht
the offence
een punitief karakter kan worden toegedicht, [11] doch anderzijds van belang is dat het niet onredelijk is enige verkeerssanctie of -maatregel toe te passen – waaronder intrekking van een rijbewijs – als het gedrag van de betrokkene twijfel oproept over zijn rijvaardigheid en –geschiktheid; [12]
finding of guiltveronderstelt en of de intrekking samenhangt met een strafrechtelijke veroordeling voor de relevante verkeersovertreding, waarbij (automatische) samenhang erop duidt dat de intrekking een punitief karakter heeft.
criminal chargete beschouwen dan niet. Het verlies van geldigheid is weliswaar bestuursrechtelijk vormgegeven, maar heeft wat aard en ernst betreft duidelijk punitieve trekken en wordt bovendien rechtstreeks toegepast op grond van een strafrechtelijke veroordeling voor een misdrijf. Bovendien valt niet goed in te zien waarom ongeldigverklaring op zichzelf, zonder aanvullende educatieve of preventieve maatregelen, een duidelijk niet-punitief karakter heeft.
criminal charge, is als zodanig onvoldoende voor toepasbaarheid van het
ne bis in idem-beginsel. Daarvoor is tevens vereist dat de mogelijke dan wel te verwachten gevolgen van de bestuursrechtelijke sanctie of maatregel en de van een strafvervolging te verwachten strafrechtelijke sancties in hoge mate overeenkomen. Strafrechtelijke vervolging voor overtreding van art. 8 WVW kan uitmonden in een gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden, een geldboete van de derde categorie en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor ten hoogste vijf of tien jaar. De vervolgingsrichtlijnen van het openbaar ministerie suggereren bij een uitslag van de ademanalyse als die in het onderhavige geval evenwel bij recidivisten de uitvaardiging van een strafbeschikking of vordering ter terechtzitting van een geldboete ter hoogte van € 750,00 en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van een motorrijtuig voor de duur van 6 maanden. [13] Hetzelfde geldt voor de Landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. [14] De te verwachten strafrechtelijke sancties bij vervolging voor art. 8 WVW komen dus sterk overeen met de gevolgen van toepassing van art. 123b WVW, namelijk een ingrijpende beperking van de rijbevoegdheid en een wezenlijke betalingsverplichting.
ne bis in idem-beginsel is geschonden, omdat tussen deze procedures een zodanig nauwe samenhang kan bestaan dat beide procedures moeten worden beschouwd als één samenhangende reactie (
sufficiently close connection). Gelet op de beslissing van de Grote Kamer van het EHRM van 15 november 2016 (nrs. 24130/11 & 29758/11 (
A&B/Noorwegen) neemt het hof bij de beoordeling van deze samenhang in aanmerking:
ne bis in idem-beginsel gestoeld verweer vanzelfsprekend niet slagen, aangezien van (op elkaar volgende of samenlopende)
dubbelevervolging of bestraffing voor hetzelfde feit is dan geen sprake is.
BESLISSING
geldboetevan
€ 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) maanden.
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.