In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1969, was aangeklaagd voor het rijden onder invloed van alcohol op 31 juli 2015 te Amsterdam. Bij een ademonderzoek bleek het alcoholgehalte 685 microgram per liter uitgeademde lucht te zijn, wat ruim boven de toegestane norm ligt. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 750,- en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor zes maanden.
In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. Het hof oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten en dat de verdachte strafbaar was voor het rijden onder invloed.
De raadsman had verzocht om de verdachte schuldig te verklaren zonder straf, maar het hof oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, een geldboete van € 750,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden rechtvaardigden. Het hof heeft daarbij de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar deze niet als voldoende geacht om van de gebruikelijke straffen af te wijken. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.