(iv) De in art. 17, eerste lid, Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 gegeven regeling van het alcoholslotprogramma (hierna: asp) luidt:
"Het CBR besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan het alcoholslotprogramma indien:
a. bij betrokkene een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 570 µg/l, respectievelijk 1,3‰, maar lager is dan 785 µg/l, respectievelijk 1,8‰;
b. bij betrokkene, in de hoedanigheid van beginnende bestuurder, een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 435 µg/l, respectievelijk 1,0‰, maar lager is dan 785 µg/l, respectievelijk 1,8‰;
c. betrokkene heeft geweigerd mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede of derde lid, van de wet;
d. ten aanzien van betrokkene binnen een periode van vijf jaar tenminste drie maal proces-verbaal opgemaakt op verdenking van overtreding van artikel 8, tweede, derde of vierde lid, van de wet, waarbij bij één van die verdenkingen een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat hoger is dan 220 µg/l, respectievelijk 0,5‰, dan wel 88 µg/l, respectievelijk 0,2‰ indien een van de feiten is begaan als beginnende bestuurder, of waarbij hij ten minste eenmaal heeft geweigerd mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in dat artikel;
e. betrokkene op grond van artikel 8, onderdelen a, d of h, niet in aanmerking komt voor een lichte educatieve maatregel alcohol en verkeer;
f. betrokkene op grond van artikel 12, onderdelen a, c of g, niet in aanmerking komt voor een educatieve maatregel alcohol en verkeer, of
g. de uitslag van het ingevolge artikel 23, eerste lid, opgelegde onderzoek geen aanleiding geeft tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, tenzij oplegging van dit onderzoek heeft plaatsgevonden op grond van artikel 23, eerste lid, onderdelen b, onder I, of c, onder I."