ECLI:NL:HR:2016:405

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 maart 2016
Publicatiedatum
15 maart 2016
Zaaknummer
14/05331
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in strafvervolging na oplegging van alcoholslotprogramma

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 maart 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was veroordeeld voor het rijden onder invloed van alcohol en had de verplichting opgelegd gekregen om deel te nemen aan het alcoholslotprogramma (asp). De verdediging voerde aan dat de dubbele vervolging in strijd was met het ne bis in idem-beginsel, omdat de verdachte al was onderworpen aan het asp. Het Hof had het verweer van de verdachte verworpen, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd. De Hoge Raad herhaalde eerdere jurisprudentie en concludeerde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging zolang de verplichting tot deelname aan het asp van kracht is. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging.

Uitspraak

15 maart 2016
Strafkamer
nr. S 14/05331
DAZ/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 13 oktober 2014, nummer 23/001586-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het verweer dat sprake is van dubbele vervolging zodat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging aangezien ter zake van hetzelfde feit de verdachte de verplichting is opgelegd tot deelname aan het alcoholslotprogramma (hierna: asp) én tegen hem de onderhavige strafvervolging is ingesteld.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 20 augustus 2012 te Zandvoort als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder
a van de Wegenverkeerswet 1994, 560 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden."
2.2.2.
Het Hof heeft de verdachte te dier zake veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 650,-, subsidiair 13 dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
2.2.3.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer van de raadsman van de verdachte als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft onder verwijzing naar het arrest van het gerechtshof Den Haag van 22 september 2014 (ECLI:NL:GHDHA:2014:3017) betoogd dat oplegging van het alcoholslotprogramma (hierna ook: ASP) aan verdachte een strafrechtelijke vervolging betreft in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Nu de verdachte tevens wordt vervolgd wegens het rijden onder invloed is, aldus de raadsman, sprake van schending van het ne bis in idem-beginsel als bedoeld in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) omdat de verdachte voor hetzelfde feitencomplex ten tweede male wordt vervolgd. De raadsman heeft tevens naar voren gebracht dat het opportuniteitsbeginsel wringt, nu de verdachte financieel gezien niet in staat is deel te nemen aan een ASP en derhalve een maatregel tot ongeldigverklaring van het rijbewijs voor de duur van vijfjaren zal volgen. Oplegging van een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen dient dan ook geen enkel doel meer.
Gelet op het voorgaande dient het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van de verdachte. De raadsman verzoekt het hof daartoe over te gaan.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Allereerst stelt het hof vast onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 oktober 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1643) dat het opleggen van de maatregel van het alcoholslotprogramma, indien deze wordt opgelegd aan houders van een rijbewijs voor uitsluitend het besturen van motorrijtuigen van categorie B (personenauto's), geen maatregel is gebaseerd op een 'criminal charge' in de zin van artikel 6 van het EVRM. Het hof betrekt bij dit oordeel dat de verdachte enkel over een rijbewijs beschikt voor motorrijtuigen van de categorie B.
Voorts stelt het hof vast dat de maatregel van het alcoholslotprogramma door de wetgever in het bestuursrecht is ondergebracht als nieuw instrument bedoeld om het aantal verkeersdoden in Nederland ten gevolge van een ongeval door alcoholgebruik terug te dringen.
Het besturen van een motorrijtuig onder invloed van alcohol is een gedraging die de veiligheid van de verkeersdeelnemers in gevaar brengt en is daarom door de wetgever gekwalificeerd als misdrijf waaraan onder andere de sanctie van de ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen is verbonden.
Het hof stelt vast dat de verdachte heeft verklaard niet met het alcoholslotprogramma te zijn begonnen omdat hij de oplegging ervan onterecht vindt. De verdachte heeft, gelet op zijn ter zitting van 25 maart 2014 afgelegde verklaring, tegen de oplegging van het alcoholslotprogramma beroep ingesteld bij de bestuursrechter. Over de uitkomst daarvan dan wel het vervolg daarop zijn door de verdediging geen nadere stukken overgelegd, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de maatregel in stand is gelaten. Daarnaast heeft de verdachte aangevoerd dat hij de met de maatregel gemoeide kosten niet kan opbrengen. Deze stelling heeft de verdediging niet met nadere stukken onderbouwd. Mede gelet op hetgeen de verdachte over zijn inkomen en zijn lasten heeft verklaard, gaat het hof aan deze stelling voorbij nu daaruit niet zondermeer volgt dat hij deze kosten niet zou kunnen dragen. Het hof concludeert, gelet op het voorgaande, dat in het onderhavige geval niet gezegd kan worden dat het aan de verdachte opgelegde alcoholslotprogramma punitief van aard is waardoor sprake zou zijn van een dubbele sanctie. Het Openbaar Ministerie is derhalve ontvankelijk in de strafvervolging."
2.3.
HR 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:434, NJ 2015/256 houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
"4.4. Tegen de achtergrond van het hiervoor overwogene is bij de huidige Nederlandse regelgeving de strafvervolging van een verdachte ter zake van het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank in strijd met de beginselen van een goede procesorde in die gevallen waarin de verdachte op grond van datzelfde feit de onherroepelijk geworden verplichting tot deelname aan het asp is opgelegd. Die beginselen van een goede procesorde kunnen immers meebrengen - en brengen in de hier aan de orde zijnde gevallen ook mee - dat een inbreuk op het beginsel dat iemand niet twee maal kan worden vervolgd en bestraft voor het begaan van hetzelfde feit, de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging tot gevolg heeft.
Dit vervolgingsbeletsel geldt eveneens gedurende een tegen de oplegging van het asp lopende bezwaar- of beroepsprocedure."
2.4.
In de bestreden uitspraak ligt als vaststelling van het Hof besloten dat aan de verdachte ter zake van het tenlastegelegde de verplichting tot deelname aan het asp is opgelegd en dat die verplichting ten tijde van de bestreden uitspraak nog van kracht was. Gelet hierop en in aanmerking genomen hetgeen hiervoor is overwogen, getuigt het oordeel van het Hof - dat het verweer van de raadsman van de verdachte dienaangaande heeft verworpen - dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging, van een onjuiste rechtsopvatting.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal doen wat het Hof had behoren te doen.
2.6.
Opmerking verdient dat de hierboven onder 2.3 weergegeven vooropstelling - voor zover hier van belang - inhoudt dat het vervolgingsbeletsel geldt "gedurende een tegen de oplegging van het asp lopende bezwaar- of beroepsprocedure". Dat betekent dat het vervolgingsbeletsel niet langer aan de orde is indien die bezwaar- of beroepsprocedure ertoe heeft geleid dat de verplichting tot deelname aan het asp is komen te vervallen.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 19 maart 2013 is vernietigd;
verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 maart 2016.