Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de ter terechtzitting overgelegde pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Optreden CBR"
10. Los van het strafrechtelijk traject, heeft het CBR een eigen procedure voor mensen die verdacht worden van het rijden onder invloed.
11. Aangezien [verdachte] vier jaar geleden een Educatieve Maatregel Alcoholverkeer (een zgn. EMA) heeft gevolgd naar aanleiding van een eerdere veroordeling, komt [verdachte] in het "zwaarste" traject van het CBR: hij kreeg een medische keuring.
(...)
16. Vervolgens is het rijbewijs van [verdachte] vanaf 29 oktober 2013 ongeldig verklaard.
(...)
20. Het gevolg van het optreden van het CBR is derhalve dat [verdachte] nog altijd niet over zijn rijbewijs beschikt.
(...)
26. [verdachte] is dus reeds geknipt en geschoren door het CBR. Daar komt geen rechter aan te pas. (En dan heb ik het uiteraard niet over de marginale toets van de voorlopige voorzieningenrechter.)
27. Ik acht deze situatie uit rechtsstatelijk oogpunt zeer onwenselijk gezien de verstrekkende gevolgen die het optreden van het CBR heeft.
28. Er is in de rechtspraak en in de media al het nodige te doen geweest over de ernst van het ingrijpen van het CBR en de verhouding tot de strafzaak:
- Zie onder meer bijgevoegde publicaties; strafrechters hebben in toenemende mate moeite met de zware sancties van het CBR waar geen rechter aan te pas komt. In een enkel geval is het OM zelfs niet-ontvankelijk verklaard omdat de rechter van mening was dat er sprake was van een "bis in idem".
Met de strafrechtelijke invorderingsprocedure wordt net als met de bestuursrechtelijke procedure beoogd het recidivegevaar op de korte termijn tegen te gaan. Nu ten aanzien van klager de bestuursrechtelijke vorderingsprocedure is ingezet, is daarmee tevens het recidivegevaar op de korte termijn aanzienlijk beperkt. Klager mag immers voorlopig niet, of slechts in een auto met alcoholslot rijden. Gelet daarop is naar het oordeel van de rechtbank de facto het belang bij het langer ingevorderd houden van het rijbewijs komen te vervallen. Aan een belangenafweging tussen het algemeen belang bij invordering en het persoonlijk belang van klager bij teruggave van het rijbewijs komt de rechtbank derhalve niet meer toe.
29. En de andere belangrijke omstandigheid waarmee [verdachte] zich nog geconfronteerd ziet is dat na het onherroepelijk worden van een eventuele strafrechtelijke veroordeling zijn rijbewijs ook op grond van art. 123b WVW ongeldig is. Hij zal dan zelfs opnieuw een rijexamen moeten doen.
30. [verdachte] heeft nog steeds geen rijbewijs. Hopelijk ontvangt hij het voor de bouwvak. Hij heeft het rijbewijs in ieder geval al 8 maanden moeten missen. Een eventuele ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd door de strafrechter heeft dan ook geen enkele toegevoegde waarde vanuit verkeersveiligheidsoogpunt: dat wordt al voldoende gewaarborgd door de maatregelen van het CBR (zie ook de aangehaalde rechtspraak).
31. Uiteraard zou u [verdachte] nog eens extra kunnen straffen door er wel een op te leggen, alleen denk ik dat ook gelet op de kosten die [verdachte] tot nu toe heeft moeten maken (€ 2.000,- voor de keuring, € 2.000,- per maand voor een chauffeur, de kosten voor herkeuringen en een nieuw rijexamen en uiteraard de proceskosten) zal dit weinig toegevoegde waarde hebben uit oogpunt van preventie. [verdachte] zal nog een heel gevecht moeten voeren om ooit weer over zijn rijbewijs te kunnen beschikken, helemaal nu hij ook op grond van zijn 70ste verjaardag een nieuw rijbewijs moest aanvragen en daartoe een verklaring geschiktheid moest verkrijgen van het CBR die hij op grond van de eerdere psychiatrische rapporten niet kreeg.
32. Verder wijs ik in dit kader nog op het volgende.
33. In de zaak die aanleiding gaf tot EHRM 13 december 2005, AB 2006, 285 m. nt. Barkhuysen en Van Emmerik (Nilsson tegen Zweden (...)) werd de heer Nilsson voor rijden onder invloed en rijden zonder rijbewijs tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en 50 uur dienstverlening veroordeeld door de strafrechter. Later werd zijn rijbewijs door een bestuursorgaan tevens voor 18 maanden ingetrokken naar aanleiding van deze feiten en heeft de heer Nilsson uiteindelijk een klacht ingediend dat sprake was van schending van art. 4 van het 7de protocol bij het EVRM (ne bis in idem). Het Hof overwoog ten aanzien van deze laatste sanctie vervolgens:
"the severity of the measure (...) was in itself so significant, regardless of the context of his criminal conviction,; that it could ordinarily be viewed as a criminal sanction."
Van bis in idem was echter geen sprake:
"While the different sanctions were imposed by two different authorities in different proceedings, there was nevertheless a sufficiently close connection
between them, in substance and in time, to consider the withdrawal to be part of the sanctions under Swedish law for the offences of aggravated drunken driving and unlawful driving."
34. Van een dubbele bestraffing was dus weliswaar geen sprake nu het Hof beide procedures als verbonden met elkaar beschouwde. Het verschil met de zaak van [verdachte] is echter dat hij in twee verschillende procedures wordt geconfronteerd met een ontzegging, die de ene keer als straf wordt gelabeld en de andere keer als maatregel. Een belangrijk punt uit bovenstaand arrest is echter dat het Hof een ontzegging voor de duur van 18 maanden als een bestraffing ziet en geen gewicht toekent aan de nationale "labels".
35. Ondanks het feit dat Nederland het protocol waarin het ne bis in idem beginsel staat nog niet heeft geratificeerd, heeft deze uitspraak wel degelijk gevolgen voor de Nederlandse praktijk. De ongeldigheidsverklaring van het rijbewijs van [verdachte] gedurende 8 maanden is dus wel degelijk aan te merken als een straf. Een eventuele nieuwe ontzegging is een opeenstapeling van leed en wordt niet meer gerechtvaardigd door de feiten (zeker gelet op de oriëntatiepunten van de LOVS afspraken, die slechts 8 maanden indiceren - en niet 12 maanden zoals opgelegd).
36. Ik wil u dan ook verzoeken [verdachte] geen straf of maatregel op te leggen, mocht u tot een veroordeling komen. Subsidiair verzoek ik u de eventuele straf of maatregelen geheel in voorwaardelijke vorm op te leggen."