In deze zaak vordert [appellant], die eerder strafrechtelijk vervolgd is en uiteindelijk vrijgesproken werd, schadevergoeding van de Staat der Nederlanden. Hij stelt dat er vanaf het begin geen redelijk vermoeden van schuld was, waardoor de toepassing van dwangmiddelen onrechtmatig was. De kernvraag is of zijn vordering tot schadevergoeding is verjaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verjaringstermijn is gaan lopen op de dag na de eerste toepassing van dwangmiddelen, namelijk op 13 december 2011. [appellant] is het hier niet mee eens en stelt dat de verjaringstermijn pas is gaan lopen na zijn onherroepelijke vrijspraak op 4 september 2019. Het hof is het echter eens met de rechtbank en oordeelt dat de verjaringstermijn inderdaad is gaan lopen op het moment van de eerste toepassing van dwangmiddelen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van [appellant] af, waarbij hij in de proceskosten wordt veroordeeld.