In deze zaak vordert eiser, aangeduid als [eiser], schadevergoeding van de Staat der Nederlanden wegens onrechtmatig handelen in het kader van een strafrechtelijke vervolging. Eiser was verdachte in een belastingfraudezaak en stelt dat hij ten onrechte is vervolgd, wat heeft geleid tot schade. De rechtbank heeft de procedure in gang gezet met een dagvaarding op 11 januari 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 24 mei 2022. Eiser heeft zijn schade begroot op € 280.437,08 en stelt dat de Staat aansprakelijk is voor deze schade. De Staat heeft echter verjaring ingeroepen, stellende dat de vordering van eiser is verjaard omdat deze niet tijdig is ingesteld. De rechtbank heeft de verjaringstermijn beoordeeld en geconcludeerd dat deze is aangevangen op het moment van de aanhouding van eiser op 12 december 2011. Eiser heeft pas in februari 2020 de Staat aansprakelijk gesteld, wat te laat was. De rechtbank heeft ook het beroep van eiser op de redelijkheid en billijkheid van het verjaringsberoep van de Staat afgewezen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.