ECLI:NL:GHDHA:2019:925

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2019
Publicatiedatum
30 april 2019
Zaaknummer
22-002537-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing in het kader van een themazitting over drugs in het verkeer met betrekking tot de Wegenverkeerswet

Op 6 mei 2019 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een verdachte die op 3 augustus 2017 te Nieuwveen een voertuig bestuurde onder invloed van amfetamine en cannabis. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en een geldboete van € 1.000,-- met een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het tweede ten laste gelegde feit, maar het eerste feit bewezen verklaard. Het hof heeft daarbij uitgangspunten geformuleerd voor de bestraffing van overtredingen van artikel 8 van de Wegenverkeerswet, met name in situaties van gecombineerd gebruik van drugs en alcohol. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte geen relevante recidive heeft en dat er geen gevaarlijk verkeersgedrag is aangetoond. De uiteindelijke straf bestond uit een geldboete van € 1.000,-- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn detentie en het beëindigen van zijn verblijfsrecht in Nederland.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002537-18
Parketnummer: 96-038857-18
Datum uitspraak: 6 mei 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 7 juni 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren te [
geboorteplaats]op
[geboortedatum] 1987,
adres:
[adresgegevens],
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Veenhuizen, locatie Norgerhaven te Veenhuizen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
15 en 29 april 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, en tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, en ter zake van het onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot hechtenis voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 3 augustus 2017 te Nieuwveen, gemeente Nieuwkoop een voertuig, te weten personenauto heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine, en/of cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 150 microgram amfetamine per liter bloed, en/of 1,6 microgram THC per liter bloed, bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde;
2.
hij op of omstreeks 3 augustus 2017 te Nieuwveen, gemeente Nieuwkoop als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Dorpsstraat, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder 1 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,--, subsidiair 20 dagen hechtenis en met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de raadsvrouw, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd.
De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van hetgeen onder 2 is ten laste gelegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij,opof omstreeks3 augustus 2017 te Nieuwveen, gemeente Nieuwkoop een voertuig, te weten personenauto heeft bestuurdof als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik vaneen of meerin artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine, en/ofcannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 150 microgram amfetamine per liter bloed, en/of1,6 microgram THC per liter bloed, bedroeg,in elk geval (telkens) zijndehoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

Overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft op 15 april 2019 een zogenaamde ‘themazitting’ gehouden om enige uitgangspunten te formuleren voor de strafoplegging bij bewezenverklaring van een van de in artikel 8 WVW omschreven strafbare feiten waarbij het gebruik van drugs, al dan niet in combinatie met alcohol, in het spel is. Om die reden zal hieronder eerst een meer algemene beschouwing omtrent die materie volgen, waarna zal worden ingegaan op de specifieke omstandigheden van deze zaak.
Het hof heeft kennis genomen van de Richtlijn voor strafvordering rijden onder invloed van alcohol en/of drugs en rijden tijdens een rijverbod (2017R003; Stcrt. 2017, 52658), op welke richtlijn de advocaat-generaal zijn vordering heeft gebaseerd.
Deze houdt in dat indien sprake is van gecombineerd gebruik van amfetamine en cannabis, op grond van art. 2 en art. 3 Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen als stof als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 waarbij de analytische grenswaarde van 25 microgram per liter bloed bij amfetamine en 1,0 microgram per liter bloed bij cannabis is overschreden, een taakstraf voor de duur van 60 uur en een onvoorwaardelijke rijontzegging van 12 maanden wordt gevorderd (tabel 6 Artikel 8 lid 5 WVW1994 en/of artikel 8 lid 1 WVW1994, Combinatiegebruik van drugs en drugs, Bestuurder motorrijtuig ex bromfiets (snorfiets of brommobiel) en gehandicaptenvoertuig met motor).
Blijkens de wetsgeschiedenis heeft volgens wetenschappelijk onderzoek te gelden dat bestuurders die onder invloed van een combinatie van drugs aan het verkeer deelnemen, een aanzienlijk groter risico vormen voor de verkeersveiligheid dan de bestuurders die maar één middel hebben gebruikt. Bij gecombineerd drugsgebruik is het ongevalsrisico vergelijkbaar met een bloedalcoholgehalte van ongeveer 0,8 tot 1,2 promille en bij een combinatie van drugs en alcohol is het ongevalsrisico vergelijkbaar met een bloedalcoholgehalte van meer dan 1,2 promille.
(Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 32 859, nr. 3 (MvT) en Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 32 859, nr. 11, blz. 2 (NOTA VAN WIJZIGING).
Het hof heeft geen aanleiding om aan deze bevinding te twijfelen en zal daar in het navolgende van uitgaan.
Het hof heeft moeten vaststellen dat geen op wetenschappelijke wijze verkregen gegevens voorhanden zijn waarmee aan de hand van de aangetroffen concentraties van 150 microgram amfetamine per liter bloed en 1,6 microgram THC per liter bloed de mate van gevaarzetting door het gebruik van deze stoffen kan worden beoordeeld. Dat betekent dat alleen de constatering dat sprake is van overschrijding van genoemde analytische grenswaarden een algemeen bruikbaar aanknopingspunt voor vaststelling van de strafwaardigheid van het bewezenverklaarde kan dienen. De mate van overschrijding moet – in afwachting van nader wetenschappelijk onderzoek - buiten beschouwing worden gelaten.
Dit brengt met zich dat om te komen tot een straftoemeting die voldoende recht doet aan de omstandigheden van het geval, het hof voor die gevallen waarin louter sprake is van de constatering dat de grenswaarden zijn overschreden, als uitgangspunt een taakstraf voor de duur van 40 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, passend en geboden acht.
Indien sprake is van gevaarlijk verkeersgedrag of relevante recidive (uit het Uittreksel Justitiële Documentatie blijkende recidive binnen een periode van vijf jaar) zal naast genoemde taakstraf een volledig onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden in beginsel passend en geboden zijn.
Indien sprake is van relevante recidive én gevaarlijk verkeersgedrag, zal naast de taakstraf een volledig onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 15 maanden in beginsel passend en geboden zijn.
Het hof heeft– met inachtneming van het voorgaande - de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een auto bestuurd terwijl hij verkeerde onder invloed van amfetamine en cannabis.
Door het combinatiegebruik van drugs heeft de verdachte zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer miskend en heeft hij de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 maart 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 is veroordeeld.
In deze zaak is sprake van gecombineerd gebruik van drugs en is geen sprake van relevante recidive of gevaarlijk verkeersgedrag. In beginsel is dan ook een taakstraf voor de duur van 40 uur subsidiair 20 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden.
Ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat verdachte op 12 juni 2018 onherroepelijk is veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren, waarvoor hij thans gedetineerd zit.
Voorts is door de raadsvrouw van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep een beschikking van de Immigratie- en Naturalisatiedienst d.d. 30 januari 2019 overgelegd, inhoudende dat het verblijfsrecht van de verdachte is beëindigd, dat hij ongewenst is verklaard en dat hij Nederland meteen moet verlaten. Ter aanvulling daarop heeft de raadsvrouw nog medegedeeld dat ondanks dat tegen deze beslissing bezwaar is aangetekend, de kans groot is dat verdachte na zijn detentie Nederland wordt uitgezet.
Het hof acht, gelet op het voorgaande, een taakstraf niet op zijn plaats, nu de uitvoerbaarheid daarvan redelijkerwijs niet haalbaar is.
Het hof is dan ook van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte gecombineerd met na te melden deels onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen een passende en geboden reactie vormen.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. J.W. van den Hurk,
mr. C.H.M. Royakkers en mr. O.E.M. Leinarts, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 mei 2019.