ECLI:NL:GHDHA:2019:926

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2019
Publicatiedatum
30 april 2019
Zaaknummer
22-003776-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing in het kader van een themazitting over drugs in het verkeer met betrekking tot de Wegenverkeerswet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in Rotterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 1.050,-- en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 8 maanden, wegens het besturen van een voertuig onder invloed van cannabis. Het hof heeft in deze uitspraak een kader geformuleerd voor de bestraffing van overtredingen van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, specifiek in situaties waarin bestuurders onder invloed van drugs of een combinatie van drugs en alcohol rijden. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal, die een taakstraf en een kortere ontzegging van de rijbevoegdheid had geëist, beoordeeld en heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van € 850,-- en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had cannabis gebruikt en was betrokken bij gevaarlijk verkeersgedrag, wat de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht. Het hof heeft de strafmaat bepaald op basis van de richtlijnen voor strafvordering bij rijden onder invloed van drugs, en heeft vastgesteld dat de verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003776-18
Parketnummer: 96-079813-18
Datum uitspraak: 6 mei 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 6 september 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren te [
geboorteplaats]op
[geboortedatum] 1981,
adres:
[adresgegevens].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 15 en 29 april 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van € 1.050,--, subsidiair 20 dagen hechtenis en tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 8 maanden.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 26 januari 2018, te Rotterdam, een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 19 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens ten aanzien van de opgelegde straf en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij,opof omstreeks26 januari 2018, te Rotterdam, een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurdof als bestuurder heeft doen besturenna gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 19 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken dan wel te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd, kort gezegd, dat de verdachte cannabis medicinaal gebruikt, te weten als pijnbestrijding.
Het hof overweegt het volgende. Weliswaar is aannemelijk geworden dat de verdachte ten gevolge van verkeersongevallen pijn heeft en dat het hem kennelijk helpt om cannabis daartegen te gebruiken, doch dat betekent nog niet dat de verdachte na zodanig gebruik van cannabis dat het THC-gehalte in zijn bloed daardoor de daarvoor geldende grenswaarde overschrijdt, ongestraft in een auto aan het verkeer kan deelnemen. Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

Overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft op 15 april 2019 een zogenaamde ‘themazitting’ gehouden om enige uitgangspunten te formuleren voor de strafoplegging bij bewezenverklaring van een van de in artikel 8 WVW omschreven strafbare feiten waarbij het gebruik van drugs, al dan niet in combinatie met alcohol, in het spel is. Om die reden zal hieronder eerst een meer algemene beschouwing omtrent die materie volgen, waarna zal worden ingegaan op de specifieke omstandigheden van deze zaak.
Het hof heeft kennis genomen van de Richtlijn voor strafvordering rijden onder invloed van alcohol en/of drugs en rijden tijdens een rijverbod (2017R003; Stcrt. 2017, 52658), op welke richtlijn de advocaat-generaal zijn vordering heeft gebaseerd.
Deze houdt in dat indien sprake is van enkelvoudig gebruik van cannabis, op grond van art. 2 en art. 3 Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen als stof als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 waarbij de analytische grenswaarde van 3,0 microgram per liter bloed is overschreden een geldboete van € 850,-- en een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 6 maanden wordt gevorderd (tabel 4, Artikel 8 lid 5 WVW 1994, Enkelvoudig gebruik aangewezen drugs, Bestuurder motorrijtuig ex bromfiets (snorfiets of brommobiel) en gehandicaptenvoertuig met motor).
Het hof heeft moeten vaststellen dat geen op wetenschappelijke wijze verkregen gegevens voorhanden zijn waarmee aan de hand van de aangetroffen concentratie van 19 microgram de mate van gevaarzetting door het gebruik van deze stof kan worden beoordeeld. Dat betekent dat alleen de constatering dat sprake is van overschrijding van genoemde analytische grenswaarde een algemeen bruikbaar aanknopingspunt voor vaststelling van de strafwaardigheid van het bewezenverklaarde kan dienen.
De mate van overschrijding moet – in afwachting van nader wetenschappelijk onderzoek - buiten beschouwing worden gelaten.
Dit brengt met zich dat om te komen tot een straftoemeting die voldoende recht doet aan de omstandigheden van het geval, het hof voor die gevallen waarin louter sprake is van de constatering dat de grenswaarde is overschreden, als uitgangspunt een geldboete van € 850,-, bij niet betaling te vervangen door 17 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur 6 maanden, passend en geboden acht. Indien sprake is van gevaarlijk verkeersgedrag of relevante recidive (uit het Uittreksel Justitiële Documentatie blijkende recidive binnen een periode van vijf jaar) zal naast genoemde geldboete een volledig onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden in beginsel passend en geboden zijn.
Indien sprake is van relevante recidive én gevaarlijk verkeersgedrag, zal naast de geldboete een volledig onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid langer dan 6 maanden in beginsel passend en geboden zijn.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een auto bestuurd terwijl hij verkeerde onder invloed van cannabis.
Door zijn handelwijze heeft de verdachte zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer miskend en heeft hij de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
De daarmee samenhangende aantasting van de verkeersveiligheid heeft de verdachte temeer vergroot door ’s nachts al rijdend geen verlichting te voeren, slingerend te rijden en een rood licht uitstralend verkeerslicht te negeren.
In deze zaak is sprake van enkelvoudig gebruik van drugs, te weten cannabis, en gevaarlijk verkeersgedrag. In beginsel is dan ook een geldboete van 850 euro bij niet betaling te vervangen door 17 dagen hechtenis en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 6 maanden passend en geboden.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof geen aanleiding gevonden om hiervan af te wijken.
Het hof is alles overwegend van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte gecombineerd met na te melden onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen een passende en geboden reactie vormen.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24a en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 850,00 (achthonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
17 (zeventien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
8 (acht) termijnenvan
1 maand, groot
€ 100,00 (honderd euro) en 1 (één) termijnvan
1 maand, groot
€ 50,00 (vijftig euro).
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Dit arrest is gewezen door mr. J.W. van den Hurk,
mr. C.H.M. Royakkers en mr. O.E.M. Leinarts, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 mei 2019.