In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in Rotterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 1.050,-- en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 8 maanden, wegens het besturen van een voertuig onder invloed van cannabis. Het hof heeft in deze uitspraak een kader geformuleerd voor de bestraffing van overtredingen van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, specifiek in situaties waarin bestuurders onder invloed van drugs of een combinatie van drugs en alcohol rijden. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal, die een taakstraf en een kortere ontzegging van de rijbevoegdheid had geëist, beoordeeld en heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van € 850,-- en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had cannabis gebruikt en was betrokken bij gevaarlijk verkeersgedrag, wat de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht. Het hof heeft de strafmaat bepaald op basis van de richtlijnen voor strafvordering bij rijden onder invloed van drugs, en heeft vastgesteld dat de verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.