ECLI:NL:GHDHA:2019:927

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2019
Publicatiedatum
30 april 2019
Zaaknummer
22-002573-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing in het kader van een themazitting over drugs in het verkeer met betrekking tot de Wegenverkeerswet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid wegens het besturen van een voertuig onder invloed van cannabis en alcohol. Het hof heeft in deze uitspraak een kader geformuleerd voor de bestraffing van overtredingen van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, met name in situaties waarin bestuurders onder invloed van drugs, alcohol of een combinatie van beide rijden. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de vordering van de advocaat-generaal en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had op 2 december 2017 te Wassenaar een auto bestuurd terwijl hij onder invloed was van cannabis en alcohol, met een bloedconcentratie die de wettelijke grenswaarden overschreed. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte recidive vertoonde, maar heeft ook rekening gehouden met zijn jonge leeftijd ten tijde van de eerdere overtreding. Uiteindelijk heeft het hof de straf gematigd en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd, naast een taakstraf van 60 uren. Het hof heeft de uitspraak gedaan met inachtneming van de richtlijnen voor strafvordering en de ernst van de feiten, en heeft benadrukt dat de verkeersveiligheid in gevaar is gebracht door het gedrag van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002573-18
Parketnummer: 96-249974-17
Datum uitspraak: 6 mei 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 14 juni 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren te [
geboorteplaats]op
[geboortedatum] 1998,
adres:
[adresgegevens].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 15 en 29 april 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 70 uren, subsidiair 35 dagen hechtenis en tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs is ingevorderd of ingehouden geweest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 december 2017 te Wassenaar, een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof en/of alcohol als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof en/of alcohol 1,1 microgram THC per liter bloed en/of 0,73 milligram ethanol per milliliter bloed bedroeg, in elk geval zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stof en/of alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens ten aanzien van de opgelegde straf en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd dat het rijbewijs is ingevorderd of ingehouden geweest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij opof omstreeks2 december 2017 te Wassenaar, een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof en/ofalcohol als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof en/ofalcohol 1,1 microgram THC per liter bloed en/of0,73 milligram ethanol per milliliter bloed bedroeg,in elk gevalzijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stof en/ofalcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

Overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft op 15 april 2019 een zogenaamde ‘themazitting’ gehouden om enige uitgangspunten te formuleren voor de strafoplegging bij bewezenverklaring van een van de in artikel 8 WVW omschreven strafbare feiten waarbij het gebruik van drugs, al dan niet in combinatie met alcohol, in het spel is. Om die reden zal hieronder eerst een meer algemene beschouwing omtrent die materie volgen, waarna zal worden ingegaan op de specifieke omstandigheden van deze zaak.
Het hof heeft kennis genomen van de Richtlijn voor strafvordering rijden onder invloed van alcohol en/of drugs en rijden tijdens een rijverbod (2017R003; Stcrt. 2017, 52658), op welke richtlijn de advocaat-generaal zijn vordering heeft gebaseerd.
Deze houdt in dat indien sprake is van gecombineerd gebruik van alcohol en cannabis, op grond van art. 2 en art. 3 Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen als stof als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij de concentratie in het bloed van zowel de afzonderlijk aangewezen drug als de afzonderlijk aangewezen alcohol, telkens de voor die drug bepaalde analytische grenswaarde overschrijdt en voor alcohol meer dan 0,2 promille alcohol in het bloed bedroeg en sprake is van recidive een taakstraf voor de duur van 70 uren en een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 15 maanden wordt gevorderd (tabel 7 Artikel 8 lid 5 WVW 1994 en/of artikel 8 lid 1 WVW 1994, Combinatiegebruik van drugs en alcohol, Bestuurder motorrijtuig ex bromfiets (snorfiets of brommobiel) en gehandicaptenvoertuig met motor).
Blijkens de wetsgeschiedenis heeft volgens wetenschappelijk onderzoek te gelden dat bestuurders die onder invloed van drugs en alcohol aan het verkeer deelnemen, een aanzienlijk groter risico vormen voor de verkeersveiligheid dan de bestuurders die maar één middel hebben gebruikt. Bij gecombineerd drugsgebruik is het ongevalsrisico vergelijkbaar met een bloedalcoholgehalte van ongeveer 0,8 tot 1,2 promille en bij een combinatie van drugs en alcohol is het ongevalsrisico vergelijkbaar met een bloedalcoholgehalte van meer dan 1,2 promille.
(Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 32 859, nr. 3 (MvT) en Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 32 859, nr. 11, blz. 2 (NOTA VAN WIJZIGING).
Het hof heeft geen aanleiding om aan deze bevinding te twijfelen en zal daar in het navolgende van uitgaan.
Het hof heeft moeten vaststellen dat geen op wetenschappelijke wijze verkregen gegevens voorhanden zijn waarmee aan de hand van de aangetroffen concentraties van alcohol en cannabis de mate van gevaarzetting door het gebruik van deze stoffen kan worden beoordeeld. Dat betekent dat alleen de constatering dat sprake is van overschrijding van genoemde analytische grenswaarden een algemeen bruikbaar aanknopingspunt voor vaststelling van de strafwaardigheid van het bewezenverklaarde kan dienen. De mate van overschrijding moet – in afwachting van nader wetenschappelijk onderzoek - buiten beschouwing worden gelaten.
Dit brengt met zich dat om te komen tot een straftoemeting die voldoende recht doet aan de omstandigheden van het geval, het hof voor die gevallen waarin louter sprake is van de constatering dat de grenswaarde is overschreden, als uitgangspunt een taakstraf voor de duur van 40 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, een passende en geboden straf acht. Indien sprake is van gevaarlijk verkeersgedrag of relevante recidive (uit het Uittreksel Justitiële Documentatie blijkende recidive binnen een periode van vijf jaar) zal naast genoemde taakstraf een volledig onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden in beginsel passend en geboden zijn.
Indien sprake is van relevante recidive én gevaarlijk verkeersgedrag, zal naast de taakstraf een volledig onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 15 maanden in beginsel passend en geboden zijn.
Het hof heeft – met inachtneming van het voorgaande - de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een auto bestuurd terwijl hij verkeerde onder invloed van cannabis en alcohol.
Door het combinatiegebruik van cannabis en alcohol heeft de verdachte zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer miskend en heeft hij de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
De daarmee samenhangende aantasting van de verkeersveiligheid heeft de verdachte temeer vergroot door met zijn auto een slingerende beweging te maken naar een aantal naast elkaar rijdende tegemoet komende fietsers omdat hij zich daar aan ergerde en hij ze wilde laten schrikken.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 maart 2019, waaruit blijkt dat de verdachte op 4 augustus 2015 een strafbeschikking onherroepelijk is opgelegd voor een overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
In deze zaak is het hof van oordeel, dat er weliswaar sprake is van recidive, nu de eerdere OM-beschikking betrekking heeft op een zaak uit 2015, maar dat dit niet ten nadele van de verdachte wordt meegewogen omdat de verdachte toentertijd pas 16 jaar oud was en op een scooter reed.
Derhalve is in deze zaak sprake van combinatiegebruik van alcohol en drugs én gevaarlijk verkeersgedrag. In beginsel is dan ook een taakstraf voor de duur van 40 uur subsidiair 20 dagen hechtenis en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden passend en geboden.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij zes dagen per week werkt als koerier waarvoor hij zijn rijbewijs nodig heeft, en de omstandigheid dat de verdachte ten gevolge van dit arrest een tweede strafpunt op zijn rijbewijs krijgt, waardoor hij in beginsel zijn rijbewijs verliest, ziet het hof echter aanleiding de op te leggen straf te matigen en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen
.
Het hof is voorts van oordeel, nu de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij maandelijks nog steeds een “blowtje” rookt, dat bij de voorwaardelijke rijontzegging van 12 maanden een proeftijd van drie jaren geboden is, teneinde de verdachte ervan te weerhouden opnieuw soortgelijke feiten te plegen.
Voorts is het hof van oordeel, nu aan de verdachte een geheel voorwaardelijke rijontzegging wordt opgelegd, dat daarnaast nog een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van 60 uren passend en geboden is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. J.W. van den Hurk,
mr. C.H.M. Royakkers en mr. O.E.M. Leinarts, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 mei 2019.