ECLI:NL:GHDHA:2019:924

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2019
Publicatiedatum
30 april 2019
Zaaknummer
22-002950-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing in het kader van een themazitting over drugs in het verkeer met betrekking tot de Wegenverkeerswet

Op 6 mei 2019 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een verdachte die op 4 februari 2018 te 's-Gravenhage een voertuig bestuurde onder invloed van zowel alcohol als cannabis. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd, maar met een lagere taakstraf van 50 uren. Het hof heeft de zaak behandeld in het kader van een themazitting over 'Drugs in het verkeer' en heeft uitgangspunten geformuleerd voor de bestraffing van overtredingen van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en heeft de strafmaat aangepast. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de recidive van de verdachte en de ernst van het feit, waarbij het gebruik van zowel alcohol als cannabis in combinatie als een ernstige overtreding wordt beschouwd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002950-18
Parketnummer: 96-070668-18
Datum uitspraak: 6 mei 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 13 juli 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren te [
geboorteplaats]op
[geboortedatum] 1984,
adres:
[adresgegevens].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 15 en 29 april 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, en tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 4 februari 2018, te 's-Gravenhage, een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof en/of alcohol als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten alcohol, in combinatie met een of meer andere van deze aangewezen stoffen, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof en/of alcohol 3,5 microgram THC per liter bloed en 0.60 milligram ethanol per milliliter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stoffen en/of alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 4 februari 2018, te 's-Gravenhage, een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 3,5 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens ten aanzien van de opgelegde straf en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij,opof omstreeks4 februari 2018,te 's-Gravenhage, een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurdof als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof en/ofalcohol als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten alcohol, in combinatie met een of meer andere van deze aangewezen stoffen, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof en/ofalcohol 3,5 microgram THC per liter bloed en 0,60 milligram ethanol per milliliter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijndehoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stoffenen/ofalcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe aangevoerd, kort gezegd, dat de uitslag van het bloedonderzoek met betrekking tot de hoeveelheid ethanol niet voor het bewijs kan worden gebruikt, nu reeds uit een eerder daarvoor uitgevoerde ademanalyse is komen vast te staan dat hij niet de strafbare grens van 235 µg/l had overschreden.
Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken
stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast. In het kader van een verkeerscontrole is de verdachte op 4 februari 2018 gevorderd mee te werken aan een voorlopig ademonderzoek. Als resultaat van dit onderzoek gaf het ademtestapparaat een alcoholindicatie ‘F’ aan. Vervolgens is de verdachte op verdenking van overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet aangehouden.
Op 4 februari 2018 heeft de verdachte op het politiebureau meegewerkt aan een ademanalyse. Dit heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek met als onderzoeksresultaat 220 µg/l.
Bij de verbalisanten
[naam verbalisanten]bestond het vermoeden dat de verdachte naast alcoholhoudende drank tevens onder invloed van een andere in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 bedoelde stof verkeerde. Dit vermoeden baseerden zij op het feit dat bij de fouillering van de verdachte een zakje met wit poeder was aantroffen. Door verbalisant
[naam verbalisant]is een indicatieve test op het witte poeder uitgevoerd en deze test gaf aan dat in het zakje cocaïne zat. De verdachte verklaarde daarop dat hij eerder op de middag hasj had gebruikt. Hierop is overgegaan tot een speekseltest. Nadat de speekseltest een indicatie aangaf van de stof cannabis is met toestemming van de verdachte overgaan tot een bloedonderzoek.
Uit een door het NFI opgemaakt rapport d.d. 20 februari 2018 bleek als uitslag van dit bloedonderzoek dat de hoeveelheid ethanol 0,60 milligram per milliliter betrof en de hoeveelheid THC 3,5 microgram per liter bloed betrof.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verbalisanten naar aanleiding van wat zij hadden waargenomen en vastgesteld wel degelijk bevoegd waren over te gaan tot het uitvoeren van een bloedonderzoek bij de verdachte. Dat de uitslag van dit bloedonderzoek hoger is uitgevallen dan de uitslag van de ademanalyse doet naar het oordeel van het hof aan de betrouwbaarheid van dit onderzoek niet af. Deze uitslag kan derhalve voor het bewijs worden gebezigd. Daarnaast merkt het hof nog op dat verdachte de uitslag van het bloedonderzoek niet heeft betwist nu hij niet om een tegenonderzoek heeft verzocht.
Van bewijsuitsluiting zoals betoogd door de verdediging kan dan ook geen sprake zijn.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:

Overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft op 15 april 2019 een zogenaamde ‘themazitting’ gehouden om enige uitgangspunten te formuleren voor de strafoplegging bij bewezenverklaring van een van de in artikel 8 WVW omschreven strafbare feiten waarbij het gebruik van drugs, al dan niet in combinatie met alcohol, in het spel is. Om die reden zal hieronder eerst een meer algemene beschouwing omtrent die materie volgen, waarna zal worden ingegaan op de specifieke omstandigheden van deze zaak.
Het hof heeft kennis genomen van de Richtlijn voor strafvordering rijden onder invloed van alcohol en/of drugs en rijden tijdens een rijverbod (2017R003; Stcrt. 2017, 52658), op welke richtlijn de advocaat-generaal zijn vordering heeft gebaseerd.
Deze houdt in dat indien sprake is van gecombineerd gebruik van alcohol en cannabis, op grond van art. 2 en art. 3 Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen als stof als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en alcohol, waarbij de concentratie in het bloed van zowel de afzonderlijk aangewezen drug als de afzonderlijk aangewezen alcohol, telkens de voor die drug bepaalde analytische grenswaarde overschrijdt en voor alcohol meer dan 0,2 promille alcohol in het bloed bedroeg en sprake is van recidive een taakstraf voor de duur van 70 uren en een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 15 maanden wordt gevorderd.
(tabel 7 Artikel 8 lid 5 WVW 1994 en/of artikel 8 lid 1 WVW 1994,Combinatiegebruik van drugs en alcohol, Bestuurder motorrijtuig ex bromfiets (snorfiets of brommobiel) en gehandicaptenvoertuig met motor).
Blijkens de wetsgeschiedenis heeft volgens wetenschappelijk onderzoek te gelden dat bestuurders die onder invloed van drugs en alcohol aan het verkeer deelnemen, een aanzienlijk groter risico vormen voor de verkeersveiligheid dan de bestuurders die maar één middel hebben gebruikt. Bij gecombineerd drugsgebruik is het ongevalsrisico vergelijkbaar met een bloedalcoholgehalte van ongeveer 0,8 tot 1,2 promille en bij een combinatie van drugs en alcohol is het ongevalsrisico vergelijkbaar met een bloedalcoholgehalte van meer dan 1,2 promille.
(Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 32 859, nr. 3 (Mvt) en Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 32 859, nr. 11, blz. 2 (NOTA VAN WIJZIGING).
Het hof heeft geen aanleiding om aan deze bevinding te twijfelen en zal daar in het navolgende van uitgaan.
Het hof heeft moeten vaststellen dat geen op wetenschappelijke wijze verkregen gegevens voorhanden zijn waarmee aan de hand van de aangetroffen concentraties van alcohol en cannabis de mate van gevaarzetting door het gebruik van deze stoffen kan worden beoordeeld. Dat betekent dat alleen de constatering dat sprake is van overschrijding van genoemde analytische grenswaarden een algemeen bruikbaar aanknopingspunt voor vaststelling van de strafwaardigheid van het bewezenverklaarde kan dienen. De mate van overschrijding moet – in afwachting van nader wetenschappelijk onderzoek - buiten beschouwing worden gelaten.
Dit brengt met zich dat om te komen tot een straftoemeting die voldoende recht doet aan de omstandigheden van het geval, het hof voor die gevallen waarin louter sprake is van de constatering dat de grenswaarde is overschreden, als uitgangspunt een taakstraf voor de duur van 40 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, een passende en geboden straf acht. Indien sprake is van gevaarlijk verkeersgedrag of relevante recidive (uit het Uittreksel Justitiële Documentatie blijkende recidive binnen een periode van vijf jaar) zal naast genoemde taakstraf een volledig onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden in beginsel passend en geboden zijn.
Indien sprake is van relevante recidive én gevaarlijk verkeersgedrag, zal naast de taakstraf een volledig onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 15 maanden in beginsel passend en geboden zijn.
Het hof heeft – met inachtneming van het voorgaande - de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een auto bestuurd terwijl hij verkeerde onder invloed van cannabis en alcohol.
Door het combinatiegebruik van cannabis en alcohol heeft de verdachte zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer miskend en heeft hij de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 maart 2019, waaruit blijkt dat aan de verdachte eerder een strafbeschikking onherroepelijk is opgelegd voor een overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
In deze zaak is sprake van gecombineerd gebruik van alcohol en cannabis en van recidive. In beginsel is dan ook een werkstraf voor de duur van 40 uur subsidiair 20 dagen hechtenis en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 12 maanden passend en geboden.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de omstandigheid dat de verdachte ten gevolge van dit arrest een tweede strafpunt op zijn rijbewijs krijgt, waardoor hij in beginsel zijn rijbewijs verliest, ziet het hof echter aanleiding de op te leggen straf te matigen en een deels voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen
.
Voorts is het hof van oordeel dat daarnaast nog een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van 40 uren passend en geboden is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. J.W. van den Hurk,
mr. C.H.M. Royakkers en mr. O.E.M. Leinarts, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 mei 2019.