ECLI:NL:GHDHA:2019:1822

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
2200251318
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissingen in het kader van tweede themazitting over drugs in het verkeer en de strafmaat bij rijden onder invloed van drugs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 weken en een verlenging van de proeftijd van een voorwaardelijke gevangenisstraf en ontzegging van de rijbevoegdheid. Het hof heeft de zaak behandeld in het kader van de tweede themazitting over 'Drugs in het verkeer'. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het besturen van een motorrijtuig terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en was onder invloed van amfetamine en GHB. Het hof heeft aansluiting gezocht bij eerder geformuleerde uitgangspunten voor de bestraffing van overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij het gebruik van drugs in combinatie met alcohol of andere drugs een zwaardere straf rechtvaardigt. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de politierechter zou worden vernietigd en dat de verdachte opnieuw zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 weken en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 weken en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, met de voorwaarde dat deze straffen niet ten uitvoer worden gelegd, mits de verdachte zich gedurende de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van eerder opgelegde straffen, omdat de verdachte de voorwaarden niet had nageleefd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002513-18
Parketnummers: 96-054229-18, 96-062152-18 en 96-104939-18 96-037137-17 (TUL)
Datum uitspraak: 10 juli 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 20 juni 2018 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging onder in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [dag] 1977,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 26 juni 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder de parketnummers 96-054229-18, 96-062152-18 en 96-104939-18 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken. Voorts is de proeftijd van zowel de voorwaardelijke gevangenisstraf als de voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag met parketnummer 96-037137-17, met één jaar verlengd.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
onder parketnummer 96-054229-18:
hij, op of omstreeks 20 maart 2018 te Rijnsaterwoude, gemeente Kaag en Braassem terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten b, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Provincialeweg N207, als bestuurder een motorrijtuig, (bedrijfsauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
onder parketnummer 96-062152-18:
hij op of omstreeks 30 maart 2018 te Leiden terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Voorschoterweg, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
onder parketnummer 96-104939-18:
hij, op of omstreeks 30 maart 2018 te Leiden een voertuig, te weten bedrijfsauto (bestelauto) heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegensverkeerwet 1994, te weten amfetamine en GHB, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 320 microgram amfetamine per liter bloed en/of 18 milligram GHB per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde;
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder de parketnummers 96-054229-18, 96-062152-18 en 96-104939-18 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstaf voor de duur van 8 weken en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 96-054229-18, het onder parketnummer 96-062152-18 en het onder parketnummer 96-104939-18 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
onder parketnummer 96-054229-18:
hij
,op
of omstreeks20 maart 2018 te Rijnsaterwoude, gemeente Kaag en Braassem terwijl hij wist
of redelijkerwijs moest wetendat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten b, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Provincialeweg N207, als bestuurder een motorrijtuig, (bedrijfsauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
onder parketnummer 96-062152-18:
hij op
of omstreeks30 maart 2018 te Leiden terwijl hij wist
of redelijkerwijs moest wetendat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Voorschoterweg, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
onder parketnummer 96-104939-18:
hij
,op
of omstreeks30 maart 2018 te Leiden een voertuig, te weten bedrijfsauto (bestelauto) heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de
Wegenverkeerswet1994, te weten amfetamine en GHB, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 320 microgram amfetamine per liter bloed en
/of18 milligram GHB per liter bloed bedroeg,
in elk gevalzijnde
(telkens)hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder parketnummers 96-054229-18 en 96-062152-18 bewezen verklaarde levert telkens op:

overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Het in onder parketnummer 96-104939-18 bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft op 15 april 2019 een ‘themazitting’ gehouden teneinde uitgangspunten te formuleren voor de strafoplegging bij bewezenverklaring van een van de in artikel 8 Wegenverkeerswet (hierna ook: WVW) omschreven strafbare feiten, waarbij het gebruik van drugs, al dan niet in combinatie met alcohol in het spel is.
Met betrekking tot een straftoemeting die voldoende recht doet aan de omstandigheden van het geval en waarbij is gereden onder invloed van twee verschillende soorten drugs, zoals in casu: amfetamine en GHB dan wel onder invloed van een combinatie van drugs en alcohol acht het hof als uitgangspunt een taakstraf voor de duur van 40 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, passend en geboden. Indien sprake is van gevaarlijk verkeersgedrag of relevante recidive (uit het Uittreksel Justitiële Documentatie blijkende recidive binnen een periode van vijf jaar) zal naast genoemde taakstraf een volledig onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden in beginsel passend en geboden zijn. Indien sprake is van relevante recidive én gevaarlijk verkeersgedrag, zal naast de taakstraf een volledig onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 15 maanden in beginsel passend en geboden zijn. Gelet op de stand van de wetenschap acht het hof het voor de hoogte van de straf niet relevant in welke mate de in artikel 8, vijfde lid van de WVW genoemde grenswaarden zijn overschreden. (Vgl. arrest Gerechtshof Den Haag, 6 mei 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:925). Het hof wil daarbij andermaal benadrukken dat het wenselijk is dat meer wetenschappelijk onderbouwd inzicht wordt verkregen, enerzijds in het verband tussen de concentratie van een drug in het bloed van een weggebruiker en de gevolgen daarvan voor de verkeersveiligheid, en anderzijds in het verband tussen een combinatie van alcohol en drugs of verschillende soorten drugs in het bloed van een weggebruiker en de gevolgen daarvan voor de verkeersveiligheid. Het ontbreken van dat inzicht leidt er op dit moment toe dat bij de straftoemeting gewerkt moet worden met zeer algemene uitgangspunten terwijl differentiatie meer recht zou doen aan de specifieke omstandigheden van de te beoordelen gevallen.
Meer in het bijzonder leidt dit tot de navolgende overweging. De oriëntatiepunten voor straftoemeting ter zake van overtreding van artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet (besturen van een voertuig onder invloed van alcohol), zoals op www.rechtspraak.nl gepubliceerd, houden als uitgangspunt in dat een geldboete wordt opgelegd en dat eerst vanaf een bloedalcoholgehalte van 2,36 promille een onvoorwaardelijke taakstraf (in combinatie met een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegd) wordt opgelegd.
De keuze voor een zwaardere modaliteit, te weten een taakstraf in plaats van een geldboete als uitgangspunt in geval van het rijden onder invloed van twee verschillende soorten drugs, of onder invloed van drugs en alcohol zoals uiteengezet in genoemd arrest van 6 mei 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:925 (een taakstraf voor de duur van 40 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk) is in het bijzonder ingegeven door het gegeven dat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat gecombineerd middelengebruik een aanzienlijk groter risico vormt. [1] Bovendien is in het vertrekpunt voor straftoemeting ter zake van bedoeld combinatiegebruik, anders dan bij de trapsgewijze formulering van het oriëntatiepunt voor straftoemeting ter zake van overtreding van artikel 8, tweede lid van de WVW, noodzakelijkerwijs, bij eerdergenoemd gebrek aan wetenschappelijk onderbouwde aanknopingspunten voor een meer genuanceerde benadering, het volledige spectrum van diverse soorten en hoeveelheden drugs (al dan niet gecombineerd met alcohol of andere drugs) die in het bloed aangetroffen kunnen worden verdisconteerd. Derhalve vormt een taakstraf in combinatie met een ontzegging van de rijbevoegdheid en niet een geldboete, het vertrekpunt van denken over de straftoemeting in een dergelijk geval.
Specifiek voor het onderhavige geval overweegt het hof als volgt.
Het hof heeft de op te leggen straffen met inachtneming van het hiervoor overwogene, bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft kort achter elkaar, namelijk op 20 respectievelijk 30 maart 2018, met zijn auto gereden, terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Daarmee heeft de verdachte ervan blijk gegeven de door het openbaar gezag ten behoeve van de verkeersveiligheid getroffen maatregelen naar believen te negeren en heeft hij zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer miskend.
Na zijn staandehouding op 30 maart 2018 bleek bovendien dat verdachte zijn auto had bestuurd terwijl hij verkeerde onder invloed van amfetamine en GHB, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven.
Niet alleen door auto te rijden terwijl hij daarvoor door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) ongeschikt wordt geacht, maar ook door het combinatiegebruik van drugs heeft de verdachte zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer miskend en de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 juni 2019, waaruit blijkt dat hij meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten; ter zake een van deze veroordelingen liep de verdachte ten tijde van het plegen van de thans bewezenverklaarde feiten bovendien nog in een proeftijd die was gesteld bij een opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf en een voorwaardelijke rijontzegging. Dat alles heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Zoals hierboven overwogen is het opleggen van een taakstraf het uitgangspunt bij bewezen verklaring van rijden onder invloed van meerdere soorten drugs. Echter, de verdachte is in de vijf jaar voorafgaand aan dit feit wegens een soortgelijk misdrijf al een taakstraf opgelegd en de tenuitvoerlegging van de bij die taakstraf bepaalde vervangende hechtenis is bevolen, zodat ingevolge artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht de oplegging van een taakstraf zonder dat daarnaast een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt opgelegd, niet mogelijk is.
Voorts heeft de verdachte zich tweemaal schuldig gemaakt aan het besturen van een auto, terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Aldus is sprake van relevante recidive, hetgeen aanleiding geeft om een zwaardere straf op te leggen.
Ter terechtzitting in hoger beroep is bovendien gebleken dat de verdachte tot op heden geen enkele concrete stap heeft ondernomen om zijn leven te beteren; ondanks dat hij heeft verklaard in te zien dat hij hulp nodig heeft bij het op orde brengen van zijn leven -waaronder het beëindigen van zijn druggebruik-, heeft hij op eigen initiatief de hulp en ondersteuning die hij in dat verband ontving van Stichting De Stam beëindigd. Daarna is hij naar eigen zeggen bij vier gelegenheden weer gezwicht voor de verleiding om harddrugs te gebruiken. De verdachte is er, ondanks zijn voornemens, nog niet in geslaagd om een dagbesteding te vinden en beschikt vooralsnog niet over eigen woonruimte. Nu bovendien gebleken is dat de verdachte in het verleden opgelegde taakstraffen niet heeft verricht maar heeft “uitgezeten”, zal het hof overgaan tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte heeft tot dusverre niets opgebouwd wat met een detentie wordt tenietgedaan en na afronding van de straf is er niets wat verdachte belet om alsnog uitvoering te geven aan zijn plannen om zijn leven een andere wending te geven.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Daarnaast is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat, uit een oogpunt van speciale preventie, een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden passend en geboden is.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 10 juli 2017 onder parketnummer 96-037137-17 is de verdachte –voor zover hier van belang- veroordeeld tot
- een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken
en
- een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, met bevel dat die straffen niet ten uitvoer worden gelegd,
onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straffen, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 9, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder parketnummers 96-054229-18, 96-062152-18 en 96-104939-18 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) weken.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder parketnummer 96-104939-18 bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de straffen, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 10 juli 2017,
parketnummer 96-037137-17, te weten van:
- een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken,
en
- een ontzegging van de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Dit arrest is gewezen door mr. J.W. van den Hurk, mr. H.P.Ch. van Dijk en mr. H.M.D. de Jong, in bijzijn van de griffier mr. C. Hol.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 juli 2019.
Mr. J.W. van den Hurk is buiten staat dit arrest te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie onder meer rapport van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid “Geneesmiddelen en drugs in het Nederlandse verkeer” (D-2013-3)