ECLI:NL:GHDHA:2019:929

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2019
Publicatiedatum
30 april 2019
Zaaknummer
22-001049-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing in het kader van een themazitting over drugs in het verkeer met betrekking tot de Wegenverkeerswet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 850,-- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden, omdat hij op 20 januari 2017 te 's-Gravenhage een voertuig bestuurde onder invloed van THC. Het hof heeft in deze uitspraak een kader geformuleerd voor de bestraffing van overtredingen van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij het gebruik van drugs, al dan niet in combinatie met alcohol, aan de orde is. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, maar heeft ook overwogen dat er geen relevante recidive of gevaarlijk verkeersgedrag was. De strafoplegging is gebaseerd op de Richtlijn voor strafvordering en houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uiteindelijk heeft het hof de geldboete bevestigd en de ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd voor de duur van 6 maanden, met inachtneming van de draagkracht van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001049-18
Parketnummer: 96-230122-17
Datum uitspraak: 6 mei 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 8 maart 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren te [
geboorteplaats]op
[geboortedatum] 1992,
adres:
[adresgegevens].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 15 en 29 april 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van € 850,--, subsidiair 17 dagen hechtenis en tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 januari 2017 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten THC, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij opof omstreeks20 januari 2017 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten THC, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten,dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde omdat, kort gezegd, de analysesticker (het hof begrijpt dat wordt gedoeld op het identiteitszegel analyse) van het bloedmonster op het proces-verbaal rijden onder invloed nr. PL1500-2017019421-1 ontbreekt, de bloedafname niet binnen anderhalf uur heeft plaatsgevonden en de verdachte niet tijdig van de uitslag van het bloedonderzoek in kennis is gesteld, een en ander zoals nader toegelicht in de door de raadsman overgelegde pleitnota.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het proces-verbaal rijden onder invloed blijkt dat de verbalisant
[naam verbalisant 1]op 20 januari 2017 aan de verdachte heeft gevraagd toestemming te verlenen tot het verrichten van een bloedonderzoek. De verdachte verleende daartoe toestemming.
Op 20 januari 2017 te 18:10 uur werd door een arts bloed afgenomen bij de verdachte en daarbij was verbalisant
[naam verbalisant 2]aanwezig.
Vervolgens heeft verbalisant
[naam verbalisant 1]het bloedmonster overeenkomstig het bepaalde in de Regeling bloed- en urineonderzoek, gewaarmerkt, direct verpakt en verzegeld, alsmede het bloedafnameformulier voorzien van een genummerde en op naam gestelde identiteitszegel analyse met het nummer
TAA04749NL.
In het proces-verbaal rijden onder invloed relateert verbalisant
[naam verbalisant 1]tevens dat de corresponderende identiteitszegel analyse abusievelijk is zoekgeraakt en derhalve niet op het proces-verbaal is aangebracht.
Het hof heeft geconstateerd dat de ‘Aanvraag ten behoeve van toxicologisch onderzoek van bloed’ die zich in het dossier bevindt, onder meer de personalia van de verdachte vermeldt, de datum (20 januari 2017) en het tijdstip van de staandehouding (16:20 uur). Op deze aanvraag, die ondertekend is door de arts en verbalisant
[naam verbalisant 1], zijn twee identiteitszegels aangebracht met de nummers TAA04749NL (analyse) en TAA04750NL (tegenonderzoek), die blijkens het NFI rapport overeenstemmen met de zegelnummers van het door het NFI onderzochte bloedmonster.
Uit het voorgaande volgt dat het bij de verdachte afgenomen bloed het bij het NFI ingeleverde en onderzochte bloed is. Er is geen vergissing mogelijk omtrent de herkomst van het bloed. Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat het niet strikt naleven van één van de waarborgen rond het onderzoek naar het bloedalcoholgehalte in dit geval zonder gevolg kan blijven.
Met betrekking tot het door de raadsman gevoerde verweer dat de bloedafname bij de verdachte niet tijdig is afgenomen, merkt het hof op dat in dit geval het Besluit Alcoholonderzoeken (geldend tot 30 juni 2017) van toepassing is, in welk Besluit niet de verplichting was opgenomen dat de bloedafname geschiedt binnen anderhalf uur nadat de verdachte is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek als bedoeld in artikel (4 of) 8 WVW 1994, dan wel indien die vordering niet is gedaan, binnen anderhalf uur na het eerste contact tussen de opsporingsambtenaar en de verdachte dat aanleiding was om de verdachte te vragen zijn medewerking te verlenen aan het bloedonderzoek, zodat ook dit verweer dient te worden verworpen.
Ten aanzien van het verweer dat de uitslag van het bloedonderzoek, ingekomen op 17 februari 2017 en verzonden aan de verdachte op 2 maart 2017 en derhalve zes dagen te laat aan de verdachte is kenbaar gemaakt, overweegt het hof dat in artikel 20 van bovenvermeld Besluit slechts was bepaald dat het resultaat van het onderzoek zo spoedig mogelijk aan de verdachte werd medegedeeld. Het hof ziet op grond van de geschetste gang van zaken geen reden om vast te stellen dat de uitslag van het bloedonderzoek te laat aan de verdachte is medegedeeld.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

Overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft op 15 april 2019 een zogenaamde ‘themazitting’ gehouden om enige uitgangspunten te formuleren voor de strafoplegging bij bewezenverklaring van een van de in artikel 8 WVW omschreven strafbare feiten waarbij het gebruik van drugs, al dan niet in combinatie met alcohol, in het spel is. Om die reden zal hieronder eerst een meer algemene beschouwing omtrent die materie volgen, waarna zal worden ingegaan op de specifieke omstandigheden van deze zaak.
Het hof heeft kennis genomen van de Richtlijn voor strafvordering rijden onder invloed van alcohol en/of drugs en rijden tijdens een rijverbod (2015R055; Stcrt. 2015, 17958, op welke richtlijn de advocaat-generaal zijn vordering heeft gebaseerd.
Deze houdt in dat indien er sprake is van enkelvoudig gebruik van drugs of medicijnen en de conclusie van het NFI luidt dat de rijvaardigheid waarschijnlijk nadelig was beïnvloed, een geldboete van € 1.000,-- en een onvoorwaardelijke rijontzegging van 9 maanden wordt gevorderd (tabel 1E, Artikel 8 lid 1 WVW 1994, (drugs/medicijnen of combigebruik) Bestuurder motorrijtuig ex brom-/snorfiets).
Het hof heeft moeten vaststellen dat geen op wetenschappelijke wijze verkregen gegevens voorhanden zijn waarmee aan de hand van de aangetroffen concentratie van THC de mate van gevaarzetting door het gebruik van deze stof kan worden beoordeeld. Dat betekent dat alleen de constatering dat sprake is van overschrijding van genoemde analytische grenswaarde een algemeen bruikbaar aanknopingspunt voor vaststelling van de strafwaardigheid van het bewezenverklaarde kan dienen. De mate van overschrijding moet – in afwachting van nader wetenschappelijk onderzoek - buiten beschouwing worden gelaten.
Dit brengt met zich dat om te komen tot een straftoemeting die voldoende recht doet aan de omstandigheden van het geval, het hof voor die gevallen waarin louter sprake is van de constatering dat de grenswaarde is overschreden, als uitgangspunt een geldboete van € 850,-, bij niet betaling te vervangen door 17 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur 6 maanden, passend en geboden acht. Indien sprake is van gevaarlijk verkeersgedrag of relevante recidive (uit het Uittreksel Justitiële Documentatie blijkende recidive binnen een periode van vijf jaar) zal naast genoemde geldboete een volledig onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden in beginsel passend en geboden zijn.
Indien sprake is van relevante recidive én gevaarlijk verkeersgedrag, zal naast de geldboete een volledig onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid langer dan 6 maanden in beginsel passend en geboden zijn.
Het hof heeft – met inachtneming van het voorgaande - de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een auto bestuurd terwijl hij verkeerde onder invloed van cannabis.
Door zijn handelwijze heeft de verdachte zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer miskend en heeft hij de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 maart 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
In deze zaak is sprake van enkelvoudig gebruik van drugs, te weten cannabis. Er is geen sprake van relevante recidive of gevaarlijk verkeersgedrag. In beginsel is dan ook een geldboete van € 850,--, bij niet betalen te vervangen door 17 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden passend en geboden.
In de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft het hof geen aanleiding gezien om hiervan af te wijken.
Het hof is alles overwegende van oordeel dat een onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte gecombineerd met na te melden voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen een passende en geboden reactie vormen.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24a, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 850,00 (achthonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
17 (zeventien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
3 (drie) termijnenvan
1 maand, groot
€ 200,00 (tweehonderd euro) en 1 (één) termijnvan
1 maand, groot
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro).
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. J.W. van den Hurk,
mr. C.H.M. Royakkers en mr. O.E.M. Leinarts, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 mei 2019.