In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 800,-- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden, wegens het besturen van een voertuig onder invloed van cannabis. Het hof heeft in deze zaak een kader geformuleerd voor de bestraffing van overtredingen van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij het gebruik van drugs in het verkeer aan de orde is. Dit arrest is onderdeel van een reeks arresten die zijn gewezen in het kader van een themazitting over drugs in het verkeer.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 november 2017 een voertuig heeft bestuurd terwijl hij onder invloed was van cannabis, met een gehalte van 4,5 microgram THC per liter bloed, wat boven de wettelijke grenswaarde ligt. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep wordt bevestigd, maar het hof heeft geoordeeld dat het vonnis niet in stand kan blijven. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastelegging, maar heeft de opgelegde straf gematigd.
De strafmotivering is gebaseerd op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft rekening gehouden met de richtlijnen voor strafvordering en heeft besloten tot een geldboete van € 850,-- en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 10 maanden, met een proeftijd van 3 jaren. Het hof heeft ook de draagkracht van de verdachte in overweging genomen bij het vaststellen van de geldboete. De beslissing van het hof is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 mei 2019.