ECLI:NL:GHDHA:2019:1824

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
2200391518
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissingen in het kader van tweede themazitting over drugs in het verkeer met betrekking tot rijden onder invloed van cocaïne

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De zaak betreft het rijden onder invloed van cocaïne op 4 april 2018 te Leiden. De verdachte heeft tijdens de zitting in hoger beroep vrijspraak bepleit, met als argument dat er in strijd is gehandeld met de waarborgen van het bloedonderzoek, omdat een identiteitszegel ontbrak. Het hof heeft echter geoordeeld dat het bloed dat is afgenomen en onderzocht, van de verdachte afkomstig is en dat de uitslag van het bloedonderzoek betrouwbaar is. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het vonnis te vernietigen en de verdachte opnieuw te veroordelen, toegewezen. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 500,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn rol als zelfstandig ondernemer.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003915-18
Parketnummer: 96-112437-18
Datum uitspraak: 10 juli 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 28 september 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [dag] 1974,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 26 juni 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 april 2018 te Leiden, een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cocaïne, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 320 microgram cocaïne per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde;
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweer
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair vrijspraak bepleit.
Zij heeft aangevoerd dat zowel in het proces-verbaal van politie als op de aanvraag ten behoeve van het toxicologisch onderzoek van het bloed een identiteitszegel ontbreekt, namelijk die van het bloedblok. In deze zaak is in de visie van de raadsvrouw in strijd gehandeld met artikel 13 lid 1 sub a van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het
verkeer. Daarmee is een strikte waarborg van het bloedonderzoek niet nageleefd. De uitslag van het
bloedonderzoek dient, aldus de raadsvrouw, om die reden te worden uitgesloten van het bewijs en de verdachte dient te worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft in dat verband opgemerkt dat volgens haar de relevante nummers niet zijn te herleiden tot het bij de verdachte op 4 april 2018 afgenomen bloed. Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut houdt in: "Het bloed is afkomstig van het ontvangen bloedblok met SIN [TAAR9026NL]." Dit SIN-nummer is niet te herleiden tot het bij de verdachte afgenomen bloed. Niet blijkt dat het bloed van de verdachte door de verbalisant is verzegeld in het bloedblok met dit SIN-nummer [TAAR9026NL].
Nu dit SIN-nummer niet kan worden herleid uit het dossier, bestaat er gerechtvaardigde twijfel over de herkomst van het onderzochte bloed en de betrouwbaarheid van de uitkomsten van het bloedonderzoek, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
Blijkens het ‘proces-verbaal rijden onder invloed’ van de politie Eenheid Den Haag van de verbalisanten [verbalisant 1 en verbalisant 2], is de verdachte op 4 april 2018 om 2:52 uur aangehouden op verdenking van overtreding van art. 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Met toestemming van de verdachte is te 3:30 uur bloed afgenomen conform het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer.
De verkregen bloedmonsters zijn, aldus de verbalisant [1], conform bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, gewaarmerkt, direct verpakt en verzegeld. Het bloedafnameformulier is voorzien van een genummerde en op naam gestelde SIN-sticker "Analyse" met het nummer TAAR9027NL en SIN-sticker "Tegen Onderzoek" met het nummer TAAR9028NL.
De corresponderende Sporen Identificatie Nummers (SIN-stickers) zijn op genoemd ‘proces-verbaal rijden onder invloed’ aangebracht.
De bloedmonsters zijn overeenkomstig het bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het
verkeer verzonden naar het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag.
Het rapport “Drugs in het verkeer” van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 1 mei 2018, opgemaakt en ondertekend door de deskundige dr. K.J. Lusthof, apotheker-toxicoloog, houdt in, voor zover van belang:
Datum aanvraag 4 april 2018
Naam bloedgever (geslacht) [verdachte]
Geboortedatum [dag] 1974
Verbalisant [1]
Ontvangen van Politie Eenheid Den Haag
Datum ontvangst 6 april 2018
SIN Omschrijving
TAAR9027NL Bloed van [verdachte]
TAAR9028NL Bloed van [verdachte], bestemd voor eventueel tegenonderzoek
Het bloed is afkomstig van het ontvangen bloedblok met SIN [TAAR9026NL].
Tabel Resultaten onderzoek in bloed van [verdachte].
Resultaten onderzoek
Aangewezen stof cocaïne
Meetbare stof cocaïne
Eindresultaat 320 microgram per liter
Uit deze bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van het hof dat het bloed dat na aanhouding van de verdachte is afgenomen en onderzocht, van niemand anders dan de verdachte afkomstig is.
De enkele omstandigheid dat in het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut is vermeld dat het bloed afkomstig is van het ontvangen bloedblok met SIN [TAAR90
26NL] doet daaraan niet af en maakt niet dat aan de uitslag van dat onderzoek moet worden getwijfeld.
Het hof verwerpt het verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks4 april 2018 te Leiden, een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cocaïne, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 320 microgram cocaïne per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een auto bestuurd terwijl hij verkeerde onder invloed van cocaïne.
Door zijn handelwijze heeft de verdachte zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer miskend en heeft hij de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 juni 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een andersoortig feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Met betrekking tot de straftoemeting ter zake van het rijden onder invloed van cocaïne in een geval als het onderhavige, waarin louter sprake is van de constatering dat de grenswaarde van die stof, genoemd in artikel 3 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer is overschreden, acht het hof als uitgangspunt een geldboete van € 850,00, subsidiair 17 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden passend en geboden (vgl. arrest Gerechtshof Den Haag, 6 mei 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:921).
In strafmatigende zin houdt het hof rekening met de omstandigheid dat het rijbewijs van de verdachte, zelfstandig ondernemer met een autotransportbedrijf, reeds voor een periode van 2 maanden ongeldig verklaard is geweest in verband met een rijgeschiktheidsonderzoek door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR). Het uiteindelijke oordeel van het CBR was dat de verdachte wel over de vereiste geschiktheid beschikt om aan het verkeer deel te nemen. Net als de advocaat-generaal zal het hof in het voordeel van de verdachte rekening houden met de omstandigheid dat deze gang van zaken de persoonlijke en zakelijke belangen van de verdachte heeft geschaad. Ook overigens ziet het hof in deze zaak geen reden om af te wijken van de vordering van de advocaat-generaal.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van € 500,00 in combinatie met een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden een passende en geboden reactie vormt.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. J.W. van den Hurk, mr. H.P.Ch. van Dijk en mr. H.M.D. de Jong, in bijzijn van de griffier mr. C. Hol.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 juli 2019.
Mr. J.W. van den Hurk is buiten staat dit arrest te ondertekenen.