Uitspraak
[naam1]
1.[geïntimeerde1]
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak en de voorgeschiedenis
vaststellingsovereenkomst uittreden vennootvan 7 augustus 2014 met een (niet uitgevoerde) vergoedingsregeling ten gunste van [naam1] en een finale kwijtingsclausule. [1]
dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
3.Het oordeel van het hof
vaststellingsovereenkomst uittreden vennoothoudt in:
“De onderneming Yam Yam wordt na het uitreden van [naam1] voortgezet als vennootschap onder firma van [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] onder dezelfde naam”. Curatoren hebben zich wel beroepen op een voorafgaande opzegging c.q. ontbinding van de VOF door (toedoen van) [naam1] , maar ondanks de gemotiveerde betwisting ervan hebben zij niet aangevoerd dat, wanneer en waarom [naam1] de vennootschap zou hebben opgezegd. Niets wijst daarop. Integendeel: [naam1] , [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] zijn het er over eens dat zij op enig moment in 2014 met elkaar hebben overlegd over hoe nu verder. Ook curator mr. Van Wijk gebruikt de term
“voortzetting”in de inleidende dagvaarding als grondslag voor zijn vordering [10] en tijdens de mondelinge behandeling bij het hof hebben curatoren desgevraagd bevestigd dat naar hun mening van ontbinding ten aanzien van [naam1] en voortzetting door [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] sprake is. [11]
voortzettenonmiskenbaar gericht op het voortbestaan van de VOF. Die heeft dus haar identiteit behouden. Niet is gebleken dat partijen iets anders hebben gewild. Tegenover de in artikel 1 geregelde uittreding van [naam1] als vennoot van de VOF en de in de artikelen 3 en 4 geregelde overname door de VOF van contracten, bezittingen en schulden ligt dan voor de hand dat de in artikel 5 geregelde plicht tot vergoeding van [naam1] ’s aandeel als zaakschuld zal komen te rusten op de voortzettende vennootschap onder firma. Op de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben curatoren erkend dat de VOF is voortgezet en [naam1] uitgetreden.
“Yam Yam, althans diens vennoten [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] ”. Dat is echter in het licht van de verdere tekst en strekking van de vaststellingsovereenkomst te weinig om aan te nemen dat [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] persoonlijk [naam1] ’s vennootschapsaandeel hebben willen overnemen. Het kan evenzeer duiden op de hoofdelijke aansprakelijkheid van de firmanten op grond van artikel 18 WvK [12] . Daarom komt aan (de faillissementsboedel van) [naam1] een vergoeding toe jegens [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] als hoofdelijk aansprakelijke voortzettende vennoten. [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben op de mondelinge behandeling in hoger beroep aangevoerd dat curatoren niet hen maar (uitsluitend) de VOF in rechte had moeten betrekken. Dit is echter een nieuw verweer, dat in strijd met de tweeconclusieregel te laat is aangevoerd en daarom niet wordt beoordeeld.
“open eindjes”de beëindigen en heeft het beding aldus uitsluitend betrekking op de afwikkeling van de zakelijke relatie van de drie vennoten. De beide schuldbekentenissen hebben betrekking op door [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] aangevoerde eerdere (te) hoge kasopnames van [naam1] uit die vennootschap. Deze drie documenten (de vaststellingsovereenkomst en de beide schuldbekentenissen) betreffen dus alle het reilen en zeilen van de onderneming van de VOF, waarbij de schuldbekentenissen dateren van 16 maanden voor de totstandkoming en ondertekening van de vaststellingsovereenkomst. Hoewel artikel 5 van de vaststellingsovereenkomst een aantal correctiefactoren noemt, worden de zakelijke schuldbekentenissen daar niet vermeld. [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] behoorden tegen die achtergrond redelijkerwijs te begrijpen dat de finale kwijtingsclausule in artikel 6, die alleen de afwikkeling onder artikel 5 van de vaststellingsovereenkomst daarvan uitzondert, ertoe strekte dat partijen op die manier volledig schoon schip maakten. In ieder geval mocht [naam1] er redelijkerwijs op vertrouwen dat partijen zijn te hoge kasopnames slechts eenmaal afwikkelden, namelijk in de berekening van zijn kapitaalsaandeel, en dat de schuldbekentenissen op het saldo daarvan niet ook nog eens in mindering mochten worden gebracht. [20] Ook hierom blijven deze tegenclaims verder buiten beschouwing.
“ [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] vrijwaren [naam1] voor eventuele aanspraken van schuldeisers van de onderneming Yam Yam”. Zij strekt dus in het belang van [naam1] , die niet gerust was op de continuïteit. Daarom vormt dit geen aanleiding voor de door [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] voorgestane verlaging op de aan hem te betalen uittreedvergoeding.