In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 24 februari 2020 uitspraak deed in een geschil over aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2006, 2010, 2011 en 2012. Belanghebbende, een Rijnvarende, had aanslagen ontvangen voor deze jaren en was in beroep gegaan tegen de beslissingen van de Inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank had de beroepen ongegrond verklaard, maar had wel een schadevergoeding voor immateriële schade en proceskosten toegekend aan belanghebbende. In hoger beroep heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de zaak beoordeeld, waarbij het Hof zich richtte op de vraag of belanghebbende premieplichtig was voor de PVV en of de Inspecteur de Rijnvaartverklaring had moeten opvragen. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet onrechtmatig had gehandeld en dat de aanslagen terecht waren opgelegd. Het Hof heeft echter wel geoordeeld dat de redelijke termijn in de procedure was overschreden en heeft een schadevergoeding toegekend aan belanghebbende. De uitspraak van de rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd, maar de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten bleven in stand.