ECLI:NL:HR:2020:1236
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie inzake inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor rijnvarenden
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van een rijnvarende. De belanghebbende, een rijnvarende, had tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden beroep in cassatie ingesteld. De zaak betreft de aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2007 tot en met 2009. De belanghebbende had verzocht om vrijstelling van de premie volksverzekeringen in verband met loon van een buitenlandse werkgever.
Het Gerechtshof had geoordeeld dat de belanghebbende in de jaren 2007, 2008 en 2009 voldeed aan de criteria om als rijnvarende te worden aangemerkt volgens het Rijnvarendenverdrag. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de Inspecteur bevoegd was om de premieplicht vast te stellen op basis van de Wet financiering sociale verzekeringen. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de belanghebbende niet tot cassatie konden leiden, omdat de inspecteur de premie voor de volksverzekeringen moest heffen, ongeacht of de verzekeringsplicht was vastgesteld door de bevoegde instantie.
De Hoge Raad concludeerde dat het beroep in cassatie ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 10 juli 2020.