ECLI:NL:GHARL:2022:11181

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
28 december 2022
Zaaknummer
200.309.905
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over levering van beursgenoteerde versus niet-beursgenoteerde aandelen

In deze zaak heeft IEX Group N.V. hoger beroep ingesteld tegen een mondeling vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, dat op 14 maart 2022 is uitgesproken. Het geschil betreft de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin IEX was veroordeeld tot levering van aandelen aan [geïntimeerde]. De kern van het geschil is of IEX verplicht is om beursgenoteerde aandelen B te leveren, of dat de levering van niet-beursgenoteerde aandelen A voldoende is. IEX heeft in hoger beroep haar eis gewijzigd en vordert onder andere een bevel tot staking van de tenuitvoerlegging van het bodemvonnis en terugbetaling van geïncasseerde dwangsommen.

Het hof oordeelt dat het bodemvonnis IEX verplicht tot levering van aandelen B. De dwangsommen zijn verbeurd vanaf 8 oktober 2021, de datum waarop IEX uiterlijk de aandelen had moeten leveren. Het hof bevestigt dat de veroordeling in het bodemvonnis strekt tot levering van beursgenoteerde aandelen B, en dat IEX niet heeft voldaan aan deze verplichting door aandelen A aan te bieden. De vorderingen van IEX worden afgewezen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter. IEX wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.309.905
zaaknummer rechtbank 16/535072
arrest in kort geding van 27 december 2022
in de zaak van
IEX GROUP N.V.,
die is gevestigd in Amsterdam,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiseres,
hierna: IEX,
advocaat: mr. S.A.P.M. Hubens - van de Loo
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats1] ,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. W. van Dijk

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
IEX heeft hoger beroep ingesteld tegen het mondeling vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 14 maart 2022 (ECLI:NL:RBMNE:2022:4958, hierna: het vonnis) tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • het arrest van 23 augustus 2022 met de daarin genoemde stukken;
  • de brief namens IEX van 11 november 2022 met producties; en
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 23 november 2022 is gehouden.
1.2.
Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Deze procedure betreft een executiegeschil; het gaat om de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 september 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:5066), in een procedure tussen [geïntimeerde] als eiser en IEX als gedaagde (hierna: de bodemprocedure en het bodemvonnis). In het bodemvonnis heeft de rechtbank Amsterdam IEX onder meer veroordeeld tot betaling van dividend en tot levering van “
27.300 aandelen IEX Group aan [geïntimeerde] uit hoofde van de door [geïntimeerde] op 14 februari, 7 maart, 1 mei en 22 juni 2018 bij IEX Group ingediende certificaten aan toonder”, binnen 14 dagen na betekening van het bodemvonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag met een maximum van € 100.000,--.
2.2.
In het executiegeschil gaat het erom of IEX aan [geïntimeerde] aandelen A of aandelen B moet leveren. De aandelen B zijn aandelen op naam (zijn in het aandeelhoudersregister vermeld op naam van Euroclear Nederland), zijn toegelaten tot de notering aan de beurs van Euronext Amsterdam en worden giraal verhandeld. De aandelen A zijn aandelen op naam die niet via de beurs giraal kunnen worden verhandeld. IEX wilde aandelen A leveren; [geïntimeerde] maakte aanspraak op aandelen B en op dwangsommen zo lang die aandelen B niet werden geleverd. [geïntimeerde] heeft beslag gelegd op bankrekeningen van IEX voor dwangsommen die IEX zou hebben verbeurd. IEX heeft bij de voorzieningenrechter opheffing van het beslag gevorderd, staking van de tenuitvoerlegging van het bodemvonnis en terugbetaling van geïncasseerde bedragen. De voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft in het vonnis geoordeeld dat IEX aandelen B moet leveren en de vorderingen van IEX afgewezen. De aandelen B zijn na het vonnis alsnog geleverd, zodat het geschil nu nog gaat over de vraag of IEX dwangsommen verschuldigd is. [geïntimeerde] maakte aanvankelijk aanspraak op dwangsommen over een periode van 9 oktober 2021 tot en met 27 maart 2022 en thans nog over een periode van 9 oktober 2021 tot en met 24 maart 2022. Het gaat om een hoofdsom van € 83.500, waarvan een gedeelte onder beslagen is geïncasseerd.
2.3.
IEX heeft in hoger beroep haar eis gewijzigd. Zij vordert primair een bevel aan [geïntimeerde] tot staking van de tenuitvoerlegging van het bodemvonnis en een verbod op het leggen van beslag, een en ander op straffe van een dwangsom, en terugbetaling van geïncasseerde dwangsommen (van € 53.327,57) met wettelijke rente; en subsidiair, voor zover dwangsommen zijn verbeurd en [geïntimeerde] terecht beslag heeft gelegd, vaststelling dat dwangsommen (slechts) zijn verbeurd over de periode 12 oktober 2021 tot en met 24 maart 2022 en terugbetaling van het te veel geïncasseerde, met wettelijke rente. IEX heeft verschillende bezwaren (grieven) tegen het vonnis aangevoerd, waarmee zij het hele geschil aan het hof voorlegt.

3.Het oordeel van het hof

Uitkomst
3.1.
Het hof komt net als de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het bodemvonnis IEX verplicht tot levering van aandelen B. IEX heeft daarom dwangsommen verbeurd vanaf 14 dagen na de betekening (op 24 september 2022) van het bodemvonnis, dus vanaf 8 oktober 2021, tot de dag dat namens haar werd geprobeerd aandelen B te leveren (25 maart 2022).
Bodemvonnis en gang van zaken daarna
3.2.
In de bodemprocedure was aan de orde of IEX de certificaten aan toonder van aandelen in Alanheri N.V., rechtsvoorganger van IEX, die [geïntimeerde] bij haar had ingeleverd, moest omzetten in aandelen IEX en het dividend op die aandelen aan hem moest betalen. IEX had tegenover vier eerdere tranches certificaten die [geïntimeerde] inleverde, al 11.500 aandelen IEX geleverd, maar weigerde voor verdere ingeleverde certificaten nog eens 27.300 aandelen IEX te leveren, kort gezegd vanwege haar vermoedens dat [geïntimeerde] niet de rechthebbende was en dat de certificaten afkomstig waren uit een misdrijf. De rechtbank heeft dit verweer verworpen en IEX veroordeeld tot levering van 27.300 aandelen IEX. Uit het dictum blijkt niet welke soort aandelen IEX moet leveren.
3.3.
[geïntimeerde] heeft het vonnis op 24 september 2021 laten betekenen. Daarbij is IEX bevolen binnen twee dagen het dividend te betalen en binnen 14 dagen 27.300 aandelen IEX te leveren. IEX betaalde het dividend op 28 september 2021. Zij moest uiterlijk 8 oktober 2021 de aandelen leveren. [geïntimeerde] heeft IEX op 5 oktober 2021 verzocht de aandelen te laten bijschrijven op zijn effectenrekening. Op 7 oktober 2021 heeft IEX aan [geïntimeerde] een concept-akte gestuurd voor de uitgifte van 27.300 aandelen A. [geïntimeerde] heeft IEX op 11 oktober 2021, en daarna, verzocht de aandelen bij te schrijven op zijn effectenrekening (dus aandelen B te leveren). Op 22 november 2021 heeft IEX [geïntimeerde] bericht hem in het aandeelhoudersregister te hebben ingeschreven als houder van aandelen A. Op 29 december 2021 heeft [geïntimeerde] beslag gelegd op een bankrekening van IEX. IEX heeft [geïntimeerde] op 22 februari 2022 gedagvaard in het executiegeschil. Na het vonnis van 14 maart 2022 heeft IEX’s aandeelhouder Value8 N.V. geprobeerd aandelen B te laten bijschrijven op de effectenrekening van [geïntimeerde] , wat op 25 maart 2022 bij diens bank op een probleem stuitte. Vervolgens heeft Value8 N.V. op 7 april 2022 alsnog 27.300 aandelen B geleverd op een effectenrekening van [geïntimeerde] .
3.4.
Omdat de aandelen B inmiddels geleverd zijn, gaat het er nog slechts om of IEX door het aanbieden van aandelen A op 7 oktober 2021 tijdig heeft voldaan aan het bodemvonnis, en dus geen dwangsommen heeft verbeurd, of dat IEX aandelen B moest leveren, en daarom wel dwangsommen heeft verbeurd. Dit vergt uitleg van het bodemvonnis.
Spoedeisend belang
3.5.
Het hof stelt voorop dat bij beantwoording van de vraag of een in kort geding gevraagde voorziening, na toewijzing of weigering daarvan in eerste aanleg, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, zo nodig ambtshalve, ook moet worden beoordeeld of de eisende partij ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. [1] De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. De omstandigheid dat de eisende partij lang heeft stilgezeten, kan bij die afweging een rol spelen, en de omstandigheid dat een rechtsvraag in geschil is waarop het antwoord niet evident is, kan leiden tot behoedzaamheid bij de toewijzing van de gevraagde voorziening, maar deze omstandigheden kunnen noch ieder voor zich noch in onderlinge samenhang het oordeel rechtvaardigen dat de eisende partij geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening (meer) heeft. [2]
3.6.
Het hof is van oordeel dat IEX spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, omdat die vorderingen de tenuitvoerlegging van een vonnis en in dat verband dreigend beslag betreffen. Dat IEX dit kort geding pas enige tijd nadat [geïntimeerde] beslag had gelegd is begonnen en de dwangsommen toen al enige tijd liepen, neemt het spoedeisend belang niet weg. De dwangsommen liepen op dat moment nog steeds en ook nu nog kan [geïntimeerde] executiemaatregelen nemen.
Toetsingskader in executiegeschil en uitleg dictum bodemvonnis
3.7.
In een executiegeschil als dit, moet bij de beantwoording van de vraag of de veroordeelde dwangsommen heeft verbeurd, door uitleg van het veroordelend vonnis worden vastgesteld waartoe dat vonnis precies verplicht en worden getoetst of de veroordeelde daaraan heeft voldaan. Daarbij is geen plaats voor een herbeoordeling van het geschil dat in het vonnis al is beslist. De rechter moet het dictum van het vonnis uitleggen in het licht van de overwegingen waarop het dictum berust, [3] waarbij ook betekenis kan toekomen aan de processtukken. [4] Bij de uitleg moet de rechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer nemen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. [5] Indien een bevel in het dictum algemeen is geformuleerd, moet de executierechter het zo uitleggen, dat een handeling verricht ter voldoening aan dat bevel slechts dan niet voldoet aan het bevel, wanneer in ernst niet kan worden betwijfeld dat deze niet aan het bevel voldoet. [6]
3.8.
Tegen deze achtergrond moet worden beoordeeld of het bodemvonnis, zoals IEX aanvoert, strekt tot levering van aandelen IEX waarbij het niet uitmaakt of aandelen A dan wel aandelen B worden geleverd of, zoals [geïntimeerde] aanvoert, tot levering van beursgenoteerde, giraal verhandelbare aandelen B. Het hof is van oordeel dat het bodemvonnis strekt tot levering van aandelen B en dat dit in ernst ook niet kon worden betwijfeld. Dit volgt uit de overwegingen van het bodemvonnis, en vindt verdere bevestiging wanneer die overwegingen het licht van de processtukken worden gelezen.
3.9.
De bodemrechter heeft in rov. 2.3 en 2.6 van het bodemvonnis vastgesteld dat voor eerdere tranches certificaten die [geïntimeerde] had ingeleverd, IEX heeft bevestigd dat aandelen zouden worden bijgeschreven op zijn effectenrekening en dat IEX ook voor vier eerder ingeleverde tranches aandelen daadwerkelijk aan [geïntimeerde] heeft geleverd door bijschrijving op diens effectenrekening (“effectendepot”). Toen zijn dus steeds aandelen B geleverd, wat IEX ook heeft erkend. Bij de beoordeling van de schadevordering van [geïntimeerde] – die zag op koersverlies door de late levering door IEX en de beurskoersdaling in die periode – in rov. 4.18 gaat de rechtbank uit van de mogelijkheid van schade door koersdaling van de aandelen IEX (maar oordeelt zij dat [geïntimeerde] daardoor geen schade leed omdat hij niet van plan was om eerder te verkopen). Daarbij is van belang dat, naar [geïntimeerde] bij de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft aangevoerd en IEX onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, de verhandelbaarheid van aandelen B (via de beurs) veel groter is dan van aandelen A (waarvoor buiten de beurs om een koper moet worden gevonden). Mede door die geringe(re) verhandelbaarheid is de waarde van de aandelen A lager dan die van aandelen B – al is het verschil volgens IEX zeer gering. In dat licht bezien duiden de overwegingen in het bodemvonnis over de gevorderde schadevergoeding en de koersdaling erop dat de aandelen waarop [geïntimeerde] recht had, aandelen zijn die tegen de beurskoers verkocht konden worden: aandelen B dus. Op de genoemde overwegingen in het bodemvonnis heeft [geïntimeerde] ook een beroep gedaan. IEX heeft daarentegen gewezen op rov. 4.7.2 waarin de bodemrechter de gevorderde transactie omschrijft als “het op naam uitgeven van aandelen IEX”. IEX heeft aangevoerd dat die omschrijving eerder duidt op een aanspraak op aandelen A, die op naam van [geïntimeerde] komen. Dit betoog slaagt niet omdat de bodemrechter dergelijke bewoordingen (zoals “omgezet naar aandelen op zijn naam” in rov. 2.3 en 4.10.4) ook bezigt voor de eerdere omzettingen van certificaten in aandelen, waarvan de bodemrechter expliciet vaststelt dat het gaat om bijschrijving op de effectenrekening of storting op het effectendepot en waar het dus om aandelen B moet gaan. Uit de hiervoor genoemde overwegingen volgt dat de veroordeling de strekking heeft dat IEX aandelen B moet leveren, zoals zij die ook eerder had geleverd en zoals [geïntimeerde] die kon verkopen via de beurs.
3.10.
De procestukken bevestigen dat de veroordeling zo moet worden uitgelegd. [geïntimeerde] heeft in de bodemprocedure een brief van IEX aan hem van 2 november 2017 overgelegd. In die brief legt IEX hem de keuze voor of hij de aandelen wil aanbieden aan een zittende aandeelhouder of aandelen geleverd wil krijgen op een effectenrekening, die hij daartoe dan zou moeten openen. [geïntimeerde] heeft zich er in de bodemprocedure op beroepen dat hij heeft gekozen voor de laatste optie en, zoals IEX in haar brief schreef, een effectenrekening heeft geopend, waarop IEX vervolgens voor de eerste tranches certificaten aandelen heeft bijgeschreven. [geïntimeerde] heeft zich in het executiegeschil weer op deze brief en keuze beroepen. IEX heeft aangevoerd dat [geïntimeerde] deze brief in de bodemprocedure niet heeft overgelegd om zijn aanspraak op aandelen B te onderbouwen maar om überhaupt zijn aanspraak op aandelen te onderbouwen. Dat doet er echter niet aan af dat mede uit deze brief en de daarop gebaseerde keuze van [geïntimeerde] volgt dat de strekking van zijn vordering is dat hij op zijn effectenrekening bij te schrijven aandelen B krijgt, en dat díe vordering door de bodemrechter is toegewezen. Dat de vordering van [geïntimeerde] deze strekking had, heeft IEX ook zo opgevat. Dit volgt uit de spreekaantekeningen van haar advocaat bij de mondelinge behandeling in de bodemprocedure, waar staat: “Daar komt bij dat niet valt in te zien op grond waarvan [geïntimeerde] aanspraak zou kunnen maken op
beursgenoteerdeaandelen in IEX. IEX meent dat het haar vrij staat de toonderstukken, indien zij daartoe al gehouden zou zijn, te converteren in niet-genoteerde aandelen A.” (cursivering in origineel). Uit de eerste geciteerde zin volgt dat IEX [geïntimeerde] vordering zo begreep dat hij aanspraak maakte op beursgenoteerde aandelen: aandelen B dus. Overigens, als IEX de vordering zo had begrepen dat zij sowieso ook aandelen A mocht leveren, was deze tekst zinledig geweest. In het executiegeschil heeft IEX aangevoerd dat zij ten tijde van de zitting in de bodemprocedure geen listing agent had, waardoor zij geen nieuwe aandelen B aan [geïntimeerde] kon leveren (althans deze niet onder de beursnotering kon brengen) en dat zij daarom deze opmerking, als een soort voorbehoud, maakte bij de bodemrechter. IEX heeft daar bij die mondelinge behandeling verder niets over gezegd omdat zij, aldus desgevraagd in haar toelichting in hoger beroep, verwachtte dat zij snel weer een listing agent zou hebben – en daarom zo nodig, als zij moest leveren, weer aandelen B zou kunnen leveren. In het executiegeschil is voor verder debat over de gevolgen van het al tijdens de bodemprocedure ontbreken van een listing agent, geen plaats meer. Uit een en ander volgt in ieder geval dat ook IEX ervan uitging dat [geïntimeerde] aanspraak maakte op aandelen B en dat zij de mogelijkheid van voldoening in aandelen A onvoldoende in het debat van de bodemprocedure heeft betrokken; deze mogelijkheid is dus ook niet in de veroordeling betrokken. Het bij de mondelinge behandeling bij het hof door IEX naar voren gebrachte argument dat de certificaten van aandelen op naam in Alanheri toch alleen maar recht geven op aandelen op naam in IEX, heeft IEX onvoldoende met stukken onderbouwd en had overigens in de bodemprocedure gevoerd moeten worden.
Dwangsommen
3.11.
Op grond van het bodemvonnis moest IEX aandelen B leveren, uiterlijk op 8 oktober 2021. Het bijschrijven van aandelen B door IEX’s aandeelhouder Value8 N.V. stuitte op 25 maart 2022 op een probleem bij [geïntimeerde] bank. [geïntimeerde] maakt aanspraak op dwangsommen over de periode 9 oktober 2021 tot en met 24 maart 2022 (na bijstelling van 27 maart naar 24 maart 2022 bij memorie van antwoord). Volgens IEX zijn de dwangsommen pas verschuldigd vanaf 12 oktober 2021, omdat [geïntimeerde] pas op 11 oktober 2021 te kennen gaf dat de aangeboden aandelen A niet voldeden. Dit betoog slaagt niet. De veroordeling heeft de strekking dat IEX aandelen B moet leveren. [geïntimeerde] heeft daar op 5 oktober 2021 ook nog om gevraagd. Het aanbod van aandelen A van 7 oktober 2021voldeed daar niet aan en maakte daarom niet dat [geïntimeerde] vervolgens pas aanspraak heeft op dwangsommen vanaf het moment van afwijzing van dat aanbod. Bij de vordering dat de dwangsommen niet tot en met 27 maart 2022 maar tot en met 24 maart 2022 liepen, heeft IEX, omdat [geïntimeerde] zijn aanspraak heeft bijgesteld, geen belang meer. Anders dan IEX aanvoert, schiet het verbeuren van de dwangsommen zijn doel niet voorbij. De dwangsom is een indirect executiemiddel en betreft een bijkomende veroordeling om druk uit te oefenen tot nakoming van de hoofdveroordeling. Dit heeft hier gewerkt: IEX heeft uiteindelijk toch de aandelen B geleverd.
Bewijslevering
3.12.
Als uitgangspunt geldt, gelet op de aard van het kort geding, dat in deze procedure in het algemeen geen plaats is voor uitgebreide bewijslevering. Er is niet voldoende gesteld of gebleken dat er in deze zaak redenen zijn om van dat uitgangspunt af te wijken. Het hof gaat daarom aan het (nader) bewijsaanbod van IEX voorbij.
Conclusie
3.13.
De grieven van IEX falen. Het hoger beroep slaagt niet. Het hof zal het vonnis van de voorzieningenrechter, waarbij IEX’s vorderingen zijn afgewezen, bekrachtigen en de in hoger beroep gewijzigde vorderingen van IEX, waaronder de restitutievorderingen, afwijzen.
3.14.
Omdat IEX in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof IEX tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [7]
3.15.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 14 maart 2022;
4.2.
wijst de in hoger beroep gewijzigde vorderingen van IEX af;
4.3.
veroordeelt IEX tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
€ 343,- aan griffierecht;
€ 2.228,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten x appeltarief II à € 1.114);
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Ch.E. Bethlem, G.P. Oosterhoff en A.W. Steeg, is ondertekend door de voorzitter en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 december 2022.

Voetnoten

1.HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437.
2.HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4553.
3.HR 9 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:537 rov. 3.2.2, HR 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:580 rov. 3.5, HR 23 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2553, rov. 3.5.
4.HR 2 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT1852 rov. 3.3, HR 4 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6168, rov. 3.3.2.
5.HR 15 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9400, rov. 3.5.
6.HR 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0431, rov. 3.3.
7.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.