Uitspraak
gevestigd te Arnhem,
kantoorhoudende te Venlo,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
19 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 april 2019 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van de Coöperatie VGZ U.A. tegen het herstelarrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 april 2018. De zaak betreft een geschil tussen VGZ, een zorgverzekeraar, en Ciran, een zorginstelling die in staat van faillissement is verklaard. Het hof had in een eerder arrest van 15 december 2017 VGZ bevolen om zich te onthouden van opschorting, inhouding of verrekening van bepaalde declaraties van Ciran, onder verbeurte van een dwangsom. VGZ heeft tegen dit herstelarrest cassatie ingesteld, omdat zij van mening was dat het hof buiten het toepassingsgebied van artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) was getreden door een kennelijke fout te herstellen.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof inderdaad buiten het toepassingsgebied van artikel 31 Rv is getreden. De door het hof aangebrachte verbetering kon niet als herstel van een kennelijke fout worden aangemerkt, omdat de tegenstrijdigheid tussen het dictum van het arrest en de overwegingen niet kenbaar was voor partijen en derden. De Hoge Raad vernietigde het herstelarrest en wees de verzoeken van beide partijen tot herstel van een kennelijke fout af. De Hoge Raad zag geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de consistentie tussen het dictum van een uitspraak en de overwegingen waarop het berust, en de grenzen van het herstel van kennelijke fouten in civiele procedures.