ECLI:NL:HR:2019:580

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 april 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
18/01971
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelarrest in cassatie over kennelijke fout en rechtsmiddelenverbod in civiele procedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 april 2019 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van de Coöperatie VGZ U.A. tegen het herstelarrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 april 2018. De zaak betreft een geschil tussen VGZ, een zorgverzekeraar, en Ciran, een zorginstelling die in staat van faillissement is verklaard. Het hof had in een eerder arrest van 15 december 2017 VGZ bevolen om zich te onthouden van opschorting, inhouding of verrekening van bepaalde declaraties van Ciran, onder verbeurte van een dwangsom. VGZ heeft tegen dit herstelarrest cassatie ingesteld, omdat zij van mening was dat het hof buiten het toepassingsgebied van artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) was getreden door een kennelijke fout te herstellen.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof inderdaad buiten het toepassingsgebied van artikel 31 Rv is getreden. De door het hof aangebrachte verbetering kon niet als herstel van een kennelijke fout worden aangemerkt, omdat de tegenstrijdigheid tussen het dictum van het arrest en de overwegingen niet kenbaar was voor partijen en derden. De Hoge Raad vernietigde het herstelarrest en wees de verzoeken van beide partijen tot herstel van een kennelijke fout af. De Hoge Raad zag geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de consistentie tussen het dictum van een uitspraak en de overwegingen waarop het berust, en de grenzen van het herstel van kennelijke fouten in civiele procedures.

Uitspraak

19 april 2019
Eerste Kamer
18/01971
TT/ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
COÖPERATIE VGZ U.A.,
gevestigd te Arnhem,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk,
t e g e n
Mr. B.P.W. VAN BRINK, in zijn hoedanigheid van curator van Stichting Centra voor Integrale Revalidatie en Arbeidsactivering Nederland,
kantoorhoudende te Venlo,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als VGZ en de curator.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak C/05/327739/KG ZA 17-507 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland van 25 oktober 2017;
b. de arresten in de zaak 200.277.889 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 december 2017 en 10 april 2018 (herstelarrest).
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het herstelarrest van het hof van 10 april 2018 heeft VGZ beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de curator is verstek verleend.
De zaak is voor VGZ toegelicht door haar advocaat en mede door mr. J.M. Vermolen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief strekt tot vernietiging van het herstelarrest.

3.Beoordeling van het middel

3.1
Samengevat en voor zover thans van belang, heeft dit cassatieberoep de volgende achtergrond.
( i) Ciran is een zorginstelling die beschikt over een toelating voor medisch-specialistische zorg als bedoeld in de Wet toelating zorginstellingen. VGZ is een zorgverzekeraar. Tussen VGZ en Ciran is een geschil ontstaan, onder meer over de betaling door VGZ van declaraties van Ciran. Ciran is bij vonnis van de rechtbank Limburg van 24 januari 2018 in staat van faillissement verklaard met benoeming van de curator als zodanig.
(ii) Het hof heeft op 15 december 2017 tussen VGZ en Ciran een arrest in kort geding gewezen. VGZ heeft op 9 februari 2018 tegen dat arrest beroep in cassatie ingesteld. Op dit cassatieberoep is vandaag beslist (ECLI:NL:HR:2019:579).
(iii) In het dictum van het arrest van 15 december 2017 heeft het hof VGZ bevolen om, zolang in een bodemprocedure tussen partijen niet definitief door een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest is bepaald dat VGZ tegenover Ciran enige vordering heeft die zij mag verrekenen, zich te onthouden van iedere vorm van opschorting, inhouding of verrekening ten aanzien van bepaalde declaraties van Ciran. Het hof heeft dit bevel versterkt met een dwangsom van € 50.000,-- voor iedere dag dat VGZ in gebreke blijft om aan het bevel te voldoen, tot een maximum van € 5.000.000,--.
(iv) In rov. 5.13 (bis) van zijn arrest heeft het hof overwogen dat het de gevorderde dwangsom “ambtshalve [zal] matigen omdat de hierna bepaalde dwangsommen een voldoende prikkel tot nakomen lijken te zijn”.
( v) Ciran had een dwangsom gevorderd van € 50.000,-- voor iedere dag of ieder dagdeel dat VGZ in gebreke zou blijven om aan het te geven bevel te voldoen, tot een maximum van € 1.000.000,--.
3.2
Bij brief van 23 februari 2018 heeft VGZ verzocht om verbetering van een kennelijke schrijffout in het arrest van 15 december 2017. Bij brief van 5 maart 2018 heeft de curator namens Ciran een verzoek ingediend om in andere zin een kennelijke schrijffout in het arrest te verbeteren. Beide verzoeken betreffen de tegenstrijdigheid tussen het dictum van het arrest van het hof en rov. 5.13 (bis) van dat arrest.
In zijn herstelarrest heeft het hof beslist dat in rov. 5.13 (bis) van het arrest van 15 december 2017 sprake is van een vergissing die zich leent voor eenvoudig herstel door in plaats van de woorden “ambtshalve matigen” het woord “vaststellen” te lezen. Het hof heeft zijn arrest van 15 december 2017 dienovereenkomstig hersteld.
3.3
In het onderhavige cassatieberoep vordert VGZ vernietiging van het herstelarrest. Het middel betoogt dat het hof de grenzen van art. 31 Rv te buiten is gegaan omdat het herstel geen betrekking heeft op een kennelijke fout.
3.4
Art. 31 lid 4 Rv bepaalt dat tegen de verbetering van een kennelijke fout in een uitspraak geen voorziening openstaat. VGZ beroept zich echter erop dat dit rechtsmiddelenverbod moet worden doorbroken op de grond dat het hof buiten het toepassingsgebied van art. 31 Rv is getreden door ten onrechte te oordelen dat sprake is van een kennelijke fout in de zin van deze bepaling. Gelet hierop is zij ontvankelijk in haar cassatieberoep.
3.5
Het middel klaagt terecht dat het hof buiten het toepassingsgebied van art. 31 Rv is getreden. De door het hof aangebrachte verbetering kan niet als herstel van een kennelijke fout worden aangemerkt. Van een kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent in de zin van art. 31 Rv is sprake indien voor partijen en derden kenbaar is waarin de fout is gelegen. Rov. 5.13 (bis) van het arrest van 15 december 2017 laat zich niet anders uitleggen dan dat een verlaging van hetzij de gevorderde dwangsom per dag, hetzij het gevorderde maximumbedrag zal plaatsvinden. Daarentegen is de in het dictum van dat arrest toegewezen dwangsom per dag gelijk aan het gevorderde en overschrijdt het bepaalde maximumbedrag het gevorderde zelfs aanmerkelijk. Aldus is het dictum niet verenigbaar met de daaraan ten grondslag gelegde motivering, zonder dat voor partijen en derden kenbaar is of de fout is gelegen in het dictum of in rov. 5.13 (bis). Voor zover het hof aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd dat bij een tegenstrijdigheid tussen het dictum van een uitspraak en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, de tekst van het dictum beslissend is, is het bovendien uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting. Nu het dictum dient te worden uitgelegd in het licht van de overwegingen waarop het berust, kan niet op voorhand worden gezegd dat aan de tekst van het dictum voorrang toekomt.
3.6
Nu het hof buiten het toepassingsgebied van art. 31 Rv is getreden, dient het herstelarrest te worden vernietigd. De klachten van het middel behoeven voor het overige geen behandeling.
3.7
De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. Evenmin als kan worden gezegd dat rov. 5.13 (bis) van het arrest van 15 december 2017 in het licht van het dictum een kennelijke fout bevat, kan worden gezegd dat dit dictum in het licht van rov. 5.13 (bis) een kennelijke fout bevat. Niet evident is immers wat het hof in dit verband heeft willen oordelen (zie ook de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.11 en 2.12). Dit betekent dat de verzoeken van beide partijen tot herstel van een kennelijke fout in het arrest van 15 december 2017 dienen te worden afgewezen.
3.8
De Hoge Raad ziet geen aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het herstelarrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 april 2018;
wijst af de hiervoor in 3.2 genoemde verzoeken van partijen tot verbetering van een kennelijke schrijffout in het arrest van dat hof van 15 december 2017.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
19 april 2019.