ECLI:NL:HR:2011:BT1852

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/03856
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verrekening van latente inkomstenbelastingclaims in huwelijkse voorwaarden

In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, betreft het een echtscheiding en de verrekening van latente inkomstenbelastingclaims in het kader van huwelijkse voorwaarden. De zaak is gestart door de verzoeker, die in cassatie ging tegen een beschikking van het gerechtshof. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Haarlem en het gerechtshof te Amsterdam, waaruit blijkt dat de vrouw aanspraak maakt op verrekening van bepaalde activa, waaronder een aanvullend melkquotum en onroerend goed. De verzoeker had latente inkomstenbelastingclaims die hij in de procedure naar voren wilde brengen, maar het hof had deze claims genegeerd of onvoldoende gemotiveerd verworpen.

De Hoge Raad oordeelt dat het hof de latente inkomstenbelastingclaims van de man niet ten onrechte heeft genegeerd. De Hoge Raad stelt vast dat de bestreden overwegingen en het dictum van het hof niet impliceren dat de man zijn claims niet opnieuw kan inbrengen bij de verrekening. Dit betekent dat de man de mogelijkheid heeft om zijn latente inkomstenbelastingclaims opnieuw aan te voeren in de procedure. De Hoge Raad concludeert dat het middel van de verzoeker, dat uitgaat van een andere lezing van het bestreden arrest, feitelijke grondslag mist en daarom niet kan leiden tot cassatie.

Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verzoeker, waarmee de beschikking van het hof in stand blijft. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheren van de Hoge Raad en openbaar uitgesproken op 2 december 2011.

Uitspraak

2 december 2011
Eerste Kamer
Nr. 10/03856
EV/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. S. Kousedghi,
t e g e n
[Verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak 135177/07-1634 (echtscheiding) en 139724/07-3430 (verdeling) van de rechtbank Haarlem van 22 januari 2008 en 16 september 2009;
b. de beschikking in de zaak 200.051.198/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 1 juni 2010.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping.
De advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 22 september 2011 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Deze zaak gaat in cassatie uitsluitend nog om de vraag of het hof in zijn rov. 4.3 en in het daarop voortbouwende dictum de in het middel bedoelde latente inkomstenbelastingclaims ten laste van de man ten onrechte heeft genegeerd, of zonder voldoende motivering heeft verworpen.
3.2 In genoemde overweging en het daarop aansluitende dictum heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, overwogen en beslist dat de vrouw, met als peildatum 1 juli 2006, aanspraak heeft op verrekening ten aanzien van het gehele aanvullend melkquotum en wat betreft een weiland en een machineloods van bepaalde gedeelten van de waarde daarvan.
3.3 In het licht van de gedingstukken verstaat de Hoge Raad de bestreden overweging en het dictum aldus dat deze niet een verwerping betreffen van de door [verzoeker] onder 32 van zijn verweerschrift aan de orde gestelde latente inkomstenbelastingclaims. Het staat [verzoeker] dus vrij deze claims bij de verrekening ingevolge de huwelijkse voorwaarden wederom naar voren te brengen.
3.4 Het middel, dat van een andere lezing van het bestreden arrest uitgaat, mist feitelijke grondslag en kan dus niet tot cassatie leiden.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren F.B. Bakels, als voorzitter, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 2 december 2011.