ECLI:NL:HR:2007:AZ0431

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R05/104HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen New Millennium Telecom Services N.V. en het Land Aruba over dwangsomveroordeling

In deze zaak, die zich afspeelt in Aruba, betreft het een executiegeschil tussen New Millennium Telecom Services N.V. (NMTS) en het Land Aruba. NMTS heeft in 1999 een concessie aangevraagd voor het exploiteren van een zelfstandig mobiel netwerk op Aruba. Het gerecht in eerste aanleg heeft in 2002 het Land gelast om binnen drie maanden een besluit te nemen over de verlening van deze concessie. Na een aantal juridische stappen, waaronder een vonnis van 28 juni 2002 waarin een dwangsom werd opgelegd, heeft het Land uiteindelijk op 5 juli 2002 de concessie verleend. NMTS heeft echter betoogd dat deze concessie niet onder redelijke voorwaarden is verleend en heeft aanspraak gemaakt op de dwangsom die aan het Land was opgelegd.

Het Land heeft in kort geding verzocht om de executie van de dwangsombepaling te verbieden, wat door het gerecht werd toegewezen. NMTS ging in hoger beroep, maar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie bevestigde het vonnis van het gerecht. NMTS heeft vervolgens cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het hof zijn taak als appelrechter niet heeft miskend en dat de klachten van NMTS niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en NMTS in de kosten van het geding veroordeeld.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de rol van de executierechter in executiegeschillen en de noodzaak om de rechtsverhouding tussen partijen niet zelfstandig opnieuw te beoordelen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de voorwaarden waaronder de concessie is verleend niet onredelijk zijn en dat de dwangsom niet is verbeurd. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de interpretatie van rechterlijke bevelen en de rol van de executierechter in dergelijke geschillen.

Uitspraak

19 januari 2007
Eerste Kamer
Nr. R05/104HR
MK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
NEW MILLENIUM TELECOM SERVICES N.V.,
gevestigd in Aruba,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
t e g e n
de publiekrechtelijke rechtspersoon HET LAND ARUBA,
gevestigd in Aruba,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 8 maart 2004 ter griffie van het gerecht in eerste aanleg van Aruba ingekomen verzoekschrift heeft verweerder in cassatie - verder te noemen: het Land - in kort geding verzocht de dreigende executie van de uitspraak van het gerecht van 28 juni 2002, LAR no. 116/2002, te verbieden, op straffe van een dwangsom.
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: NMTS - heeft de vordering bestreden.
Het gerecht heeft bij vonnis van 14 april 2004 de executie van de dwangsombepaling in de tussen partijen gewezen uitspraak van het gerecht van 28 juni 2002, LAR no. 116/2002, op straffe van een dwangsom verboden en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft NMTS hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, hierna: het hof.
Bij vonnis van 21 juni 2005 heeft het hof het vonnis waarvan beroep bevestigd.
Het vonnis van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van het hof heeft NMTS beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het Land heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De zaak is voor NMTS toegelicht door mr. E.J. Dommering, advocaat te Amsterdam, en voor het Land door zijn advocaat alsmede door mr. F.M. Ruitenbeek-Bart, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 Het gaat in dit executiegeschil, kort samengevat, om het volgende.
(i) SETAR was op Aruba monopolist op de markt voor mobiele telecommunicatiediensten. Het Land is eigenaar van SETAR, en tevens de concessieverlenende instantie voor nieuwe toetreders op deze markt. NMTS is één van de telecommunicatieaanbieders die een zelfstandig mobiel netwerk systeem willen exploiteren op Aruba. Hiertoe heeft zij in 1999 een concessie bij de verantwoordelijke minister en de gouverneur van het Land aangevraagd.
(ii) Het gerecht in eerste aanleg van Aruba heeft bij vonnis van 14 maart 2002 het Land gelast binnen drie maanden een besluit te nemen, strekkende tot verlening aan NMTS van een concessie, onder door de desbetreffende bestuursorganen te formuleren redelijke voorwaarden. De concessie is niet binnen de gestelde termijn verleend. Bij uitspraak van 28 juni 2002 heeft het gerecht het Land gelast om alsnog gevolg te geven aan de uitspraak van 14 maart 2002. Daartoe werd een nieuwe termijn bepaald eindigende op 4 juli 2002. Tevens werd een dwangsom op overtreding van het bevel gesteld.
(iii) Op 5 juli 2002 is de concessie alsnog verleend.
(iv) NMTS heeft vervolgens aanspraak gemaakt op de door het gerecht aan het Land opgelegde dwangsom. NMTS voerde daartoe aan - voor zover in cassatie nog van belang - dat de concessie niet is verleend onder redelijke voorwaarden. Het Land heeft vervolgens in kort geding een verbod van executie van het vonnis van 28 juni 2002 gevorderd. Het gerecht heeft deze vordering deels toegewezen. Het hof heeft het vonnis van het gerecht vernietigd en heeft de executie van de dwangsombepaling verboden totdat en indien door het hof in de bestuursrechtelijke bodemprocedure zou worden geoordeeld dat het voorwaardenpakket verbonden aan de op 5 juli 2002 verleende concessie, onredelijk is.
(v) In de bestuursrechtelijke bodemprocedure heeft het hof op 30 januari 2003 in een tussenvonnis geoordeeld, kort gezegd, dat bepaalde voorwaarden uit de aan NMTS verleende concessie dienden te vervallen of te worden gewijzigd, en voor het overige een deskundigenrapport nodig geacht om te kunnen beoordelen of de door het Land in de concessie gestelde voorwaarden, de vastgestelde financiële vergoeding daaronder begrepen, een feitelijke belemmering vormen voor de toegang van een commerciële aanbieder tot de binnenlandse markt voor mobiele telecommunicatie.
(vi) Bij eindvonnis in de bestuursrechtelijke bodemprocedure van 25 februari 2004 heeft het hof aan de hand van het inmiddels uitgebrachte deskundigenrapport, samengevat weergegeven, het bestreden besluit tot concessieverlening vernietigd en geoordeeld dat het Land binnen drie maanden aan de gouverneur een voordracht moet doen voor een Landsbesluit, met inachtneming van hetgeen in het vonnis van het hof is overwogen. Het hof overwoog daartoe met name dat uit het deskundigenrapport niet volgt dat de in de concessie gestelde voorwaarden een feitelijke belemmering vormen voor de toegang van een commerciële aanbieder tot de Arubaanse markt, maar dat de in zijn tussenvonnis nader aangeduide voorwaarden dienen te vervallen of te worden gewijzigd en dat de duur van de concessie met een half jaar dient te worden verlengd wegens de aanvankelijke onduidelijkheid over de houdbaarheid van de in de concessie gestelde voorwaarden.
(vii) NMTS heeft vervolgens opnieuw aanspraak gemaakt op de in het vonnis van het gerecht van 28 juni 2002 aan het Land opgelegde dwangsom. Zij voerde daartoe mede aan dat uit het door het hof gewezen tussenvonnis blijkt dat de concessie niet is verleend op redelijke voorwaarden als in het vonnis van het gerecht van 14 maart 2002 bedoeld.
3.2 In dit geding heeft het Land (andermaal) gevorderd dat NMTS de tenuitvoerlegging van de in het vonnis van 28 juni 2002 uitgesproken veroordeling tot voldoening van een dwangsom zal worden verboden. Het gerecht heeft het gevraagde verbod uitgesproken. Het hof heeft dit vonnis bekrachtigd. Het heeft daartoe overwogen, kort gezegd, dat het feit dat het in zijn tussenvonnis van 30 januari 2003 heeft geoordeeld dat bepaalde voorwaarden uit de aan NMTS verleende concessie niet houdbaar waren en dat de aanvankelijke onduidelijkheid daarover NMTS heeft gehinderd bij het gebruikmaken van de concessie, iets heel anders is dan dat het gehele voorwaardenpakket een feitelijke belemmering voor NMTS vormde voor de toetreding tot de Arubaanse markt en daarom onredelijk was. Uit de overwegingen van het hof in het tussenvonnis van 30 januari 2003 volgt dat van laatstgenoemde situatie juist niet kan worden gesproken (rov. 4.5).
3.3 Wanneer in een executiegeschil de vraag moet worden beantwoord of dwangsommen zijn verbeurd, moet de executierechter onderzoeken of de door de rechter verlangde prestatie waaraan de dwangsom als sanctie is verbonden, is verricht. In het executiegeschil heeft de rechter dus niet tot taak de rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen (HR 15 november 2002, nr. R01/062, NJ 2004, 410). In deze zaak gaat het om de tenuitvoerlegging van een veroordeling tot voldoening van een dwangsom die is verbonden aan het door het gerecht aan het Land gegeven bevel een concessie aan NMTS te verlenen onder door de desbetreffende bestuursorganen te formuleren redelijke voorwaarden. De executierechter behoort een dergelijk, algemeen geformuleerd (met een dwangsom gesanctioneerd), rechterlijk bevel aldus uit te leggen, dat een vergunningverlening ter voldoening aan dat bevel slechts dan niet voldoet aan de in het bevel bedoelde eis dat de vergunning onder redelijke voorwaarden moet worden verleend, wanneer in ernst niet kan worden betwijfeld dat de voorwaarden waaronder de vergunning verleend is, onredelijk zijn.
3.4 Onderdeel 1 van het middel voert in de eerste plaats aan dat het hof zijn taak als appelrechter in een executiegeschil heeft miskend omdat het niet tot taak had de rechtsverhouding tussen partijen zelfstandig te beoordelen en dat het had moeten beoordelen of het besluit van 5 juli 2002 een overtreding inhield van het in de vonnissen van 14 maart 2002 en 28 juni 2002 gegeven bevel.
Deze klacht kan niet tot cassatie leiden omdat zij feitelijke grondslag mist. Het hof heeft immers niet de rechtsverhouding tussen partijen zelfstandig beoordeeld, en heeft zich ertoe beperkt de handelingen die door het Land zijn verricht ter uitvoering van het hiervoor in 3.1 onder (ii) bedoelde veroordelend vonnis van 28 juni 2002 te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld, gelijk het behoorde te doen.
3.5 Het onderdeel voert daarnaast aan dat het oordeel van het hof onvoldoende of onbegrijpelijk is gemotiveerd omdat het hof niets heeft vastgesteld over de handelingen van het Land na 25 februari 2004 en evenmin heeft gemotiveerd waarom deze niet in de beoordeling zijn betrokken.
Deze klacht kan al daarom niet tot cassatie leiden omdat daarin niet wordt verwezen naar een vindplaats in de processtukken van de feitelijke instanties waarin NMTS in dit verband een beroep heeft gedaan op handelingen die het Land na 25 februari 2004 heeft verricht, of juist heeft nagelaten.
3.6 Onderdeel 2 voert aan dat het oordeel van het hof in zijn vonnis van 25 februari 2004 in redelijkheid niet anders kan worden verstaan dan dat het hof daarin heeft geoordeeld dat het Land voor NMTS een feitelijke belemmering heeft opgeworpen voor de toetreding van NMTS tot de Arubaanse markt voor mobiele telecommunicatie, ook nadat op 5 juli 2002 een concessie was verleend. Daarom is het oordeel van het hof dat de door het gerecht opgelegde dwangsom niet is verbeurd, onbegrijpelijk. Het onderdeel moet klaarblijkelijk aldus worden verstaan dat het bestuursrechtelijke oordeel van het hof in zijn vonnis van 25 februari 2004 dat bepaalde voorwaarden uit de aan NMTS verleende concessie dienden te vervallen of te worden gewijzigd, zonder meer meebrengt dat het door het gerecht in zijn vonnis van 28 juni 2002 opgelegde gebod niet is nageleefd, althans dat het andersluidende oordeel van het hof in het onderhavige executiegeschil onbegrijpelijk is gemotiveerd.
Het onderdeel faalt. Het hof is kennelijk van oordeel geweest dat de enkele omstandigheid waarop het onderdeel een beroep doet nog niet meebrengt dat NMTS de toegang tot de Arubaanse markt feitelijk is belemmerd in de zin als bedoeld in het vonnis van het hof, en dat de door het hof in de LAR-procedure toegekende verlenging van de concessietermijn aangewezen was bij wijze van compensatie voor de gedurende het eerste halfjaar bestaande onzekerheid over de (on)haalbaarheid van de aan de concessie verbonden voorwaarden. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
3.7 De overige klachten van het onderdeel kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.8 Dit laatste geldt ook voor alle klachten die door onderdeel 3 naar voren worden gebracht.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt NMTS in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van het Land begroot op € 362,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, E.J. Numann, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 19 januari 2007.