Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
- de brief van 1 oktober 2020 van mr. Maliepaard met opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal.
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing bij de rechtbank
- een bedrag van € 611,42 plus btw aan buitengerechtelijke incassokosten,
verminderd met:
- hetgeen reeds door Dexia aan [geïntimeerde] uit welken hoofde dan ook is betaald, en
- de dividenduitkering, eveneens steeds te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf iedere afzonderlijke betaling tot de dag van de eindafrekening.
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
“financieel specialist”, op de – volgens [geïntimeerde] niet aan hem verstrekte – brochure van Alpha Emergo wordt vermeld
“Spaar- en beleggingsadvies”en dat [oud-medewerker van Alpha Emergo] (oud-medewerker van Alpha Emergo) bevestigt dat bij Alpha Emergo wordt geadviseerd op de wijze die zich in het onderhavige geval heeft voorgedaan (productie 60 memorie van antwoord in principaal hoger beroep).
execution onlydienst en moest dus zeker gebeuren bij een door een tussenpersoon aangebrachte effectenleaseovereenkomst (die alsdan in het onderhavige geval niet was aangegaan). Daargelaten dat het hof de argumenten van [geïntimeerde] niet op de gestelde wijze terugleest in de brief van de STE, merkt het hof op dat de STE in de genoemde brief Dexia er niet op heeft gewezen dat het informeren ook diende te geschieden bij het aangaan van een effectenleaseovereenkomst. Daarbij staat dit (mogelijke) nalaten door Dexia naar het oordeel van het hof niet in de weg aan de verwerping van het beroep op de billijkheidscorrectie. Voor zover [geïntimeerde] argumenten heeft aangevoerd die hierboven niet zijn behandeld, maken deze het oordeel evenmin anders.
“Koop voor mij een pakket aandelen Ahold, ING Groep, Koninklijke Olie en Unilever.”) en ook het door [geïntimeerde]
“gewenst maandbedrag”van € 45,38, maar op basis van deze informatie kon geen order worden uitgevoerd. Het formulier noemt immers niet hoeveel aandelen Ahold, ING Groep, Koninklijke Olie en Unilever moeten worden gekocht, noch of van ieder fonds een gelijk aantal dan wel van de verschillende fondsen een verschillend aantal moet worden gekocht. Ook worden geen aankoopbedragen voor de aandelen genoemd, maar slechts het maandbedrag dat [geïntimeerde] wenst te besteden, zonder vermelding waaruit dit maandbedrag is opgebouwd (Welk deel heeft betrekking op aflossing, welk deel op rente, blijft de verhouding tussen aflossing en rente gedurende de looptijd van de overeenkomst gelijk?).
afnemers van Dexiadaardoor benadeeld zijn, maar dat [geïntimeerde] moet stellen en onderbouwen dat Dexia jegens
hemeen onrechtmatige rechtsinbreuk heeft gepleegd met schade tot gevolg. Ook rust op [geïntimeerde] in beginsel de verplichting om de omvang van zijn schade te stellen en onderbouwen. Zoals het hof in een aantal arresten, waaronder een arrest van 25 juni 2019, heeft overwogen, kon [geïntimeerde] derhalve niet volstaan met een algemene uiteenzetting over de wijze waarop Dexia – op macroniveau – (mogelijk) voordeel heeft kunnen behalen bij de inkoop van aandelen door een opslag te berekenen, maar had [geïntimeerde] moeten toelichten welke vordering voor hem hieruit zou kunnen voortvloeien. [11] De klacht van [geïntimeerde] dat Dexia zonder meer het door haar onrechtmatig verkregen voordeel moet worden ontnomen en dat het voor hem lastig is om zijn vordering te onderbouwen, omdat de informatie zich enkel in het domein van Dexia bevindt, ontslaat hem – al aangenomen dat dit laatste juist is – niet zonder meer van de verplichting zijn vordering te onderbouwen. Voordeelsontneming als middel om de schade te begroten, komt immers pas aan de orde wanneer [geïntimeerde] voldoende heeft toegelicht dat hij schade heeft geleden. Dexia heeft er in dit verband bijvoorbeeld op gewezen dat informatie over de destijds geldende beurskoersen (en naar het hof aanneemt ook het verloop daarvan) beschikbaar is, waarop door [geïntimeerde] niet is gerespondeerd. In hetgeen door [geïntimeerde] naar voren is gebracht, ziet het hof daarom onvoldoende aanknopingspunten om van Dexia te vragen dat zij haar betoog uitvoeriger motiveert dan zij heeft gedaan, dan wel af te wijken van de in artikel 150 Rv neergelegde hoofdregel omtrent de stelplicht- en bewijslastverdeling. Het hof ziet daarom evenmin aanleiding Dexia te bevelen nadere stukken over te leggen. Het door Dexia in dit verband gedane beroep op verjaring ter zake van deze vordering behoeft geen bespreking meer. Tijdens het pleidooi in hoger beroep heeft Dexia haar beroep op schending van de klachtplicht in de zin van artikel 6:89 BW prijsgegeven. Derhalve faalt deze incidentele grief.
€ 167,65 (€ 195,60 x 6/7). Het hoger beroep van Dexia slaagt dus op dit punt.
5.De slotsom
- de inleg van € 3.847,05;
verminderd met:
- het door [geïntimeerde] genoten dividend van € 728,98;
- het door [geïntimeerde] genoten fiscaal voordeel in de vorm van dividendbelasting vanaf 2001 ten bedrage van € 167,65;
6.6. De beslissing
- de inleg van € 3.847,05;
verminderd met:
- het door [geïntimeerde] genoten dividend van € 728,98;
- het door [geïntimeerde] genoten fiscaal voordeel in de vorm van dividendbelasting vanaf 2001 ten bedrage van € 167,65;
€ 375,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het principaal hoger beroep vastgesteld op € 313,- voor griffierecht en op € 3.222,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;