3.2Het onder 3.1.1 bedoelde betoog van [eiser] berust op het uitgangspunt dat Dexia, door tussenkomst van Finans Verzekeringen, in de vorm van het aanvraagformulier een effectenorder van [eiser] heeft aanvaard. Daarmee stelt dit betoog de vraag aan de orde of het insturen van het aanvraagformulier van [eiser] door Finans Verzekeringen is aan te merken als het doorgeven van een order in de zin van art. 1 Wte 1995, voor welke activiteit op grond van art. 7 Wte 1995 een vergunningplicht gold.
3.3.1De Richtlijn Beleggingsdiensten uit 1993is in 1995 geïmplementeerd in de Wet toezicht effectenverkeer (hierna: Wte 1995).De Wte 1995 strekte niet alleen tot een adequate regeling van het functioneren van de effectenmarkten, maar ook – en in samenhang daarmee – ter bescherming van de positie van de beleggers op de effectenmarkten.De Wte 1995 is met ingang van 1 januari 2007 ingetrokken. De Richtlijn Beleggingsdiensten is vervallen per 31 oktober 2007. Beide regelingen zijn echter nog van belang voor procedures over effectenleaseovereenkomsten die zijn gesloten toen zij van kracht waren.
3.3.2Art. 1 Richtlijn Beleggingsdiensten bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:
“1. ‘beleggingsdienst’: iedere in deel A van de bijlage genoemde dienst die betrekking heeft op een van de in deel B van de bijlage genoemde instrumenten en verricht wordt voor derden;
2. ‘beleggingsonderneming’: iedere rechtspersoon wiens gewone beroep of bedrijf bestaat in het beroepsmatig verrichten van beleggingsdiensten voor derden.”
3.3.3In de bijlage bij de Richtlijn Beleggingsdiensten is onder meer het volgende opgenomen:
“DEEL A
Diensten
1. a) Het ontvangen en doorgeven voor rekening van beleggers, van orders met betrekking tot een of meer van de in deel B genoemde instrumenten.
b) Het uitvoeren van dergelijke orders voor rekening van derden.
(…)
DEEL B
Instrumenten
1. a) Effecten.
(…)”
3.3.4In de Richtlijn Beleggingsdiensten en de daarbij behorende bijlage is niet nader gedefinieerd wat onder het ‘doorgeven van orders’ moet worden verstaan. De considerans van de Richtlijn Beleggingsdiensten vermeldt hierover het volgende:
“Overwegende dat het ontvangen en doorgeven van orders voor de toepassing van deze richtlijn ook het met elkaar in contact brengen behelst van twee of meer beleggers waardoor tussen deze beleggers een transactie tot stand kan komen;”.
3.3.5In art. 1, onderdeel b, 1° Wte 1995 is het begrip effectenbemiddelaar als volgt gedefinieerd:
“degene die als tussenpersoon anders dan [als vermogensbeheerder], beroeps- of bedrijfsmatig werkzaam is bij de totstandkoming van transacties in effecten.”
3.3.6Uit de memorie van toelichting bij de Wte 1995 blijkt dat de wetgever voor de definitie van effectenbemiddelaar in art. 1, onderdeel b, 1° Wte 1995 heeft aangesloten bij de omschrijving daarvan in bijlage deel A onder punt 1 a en b van de Richtlijn Beleggingsdiensten:
“In het wetsvoorstel zijn de werkzaamheden onder de punten 1a en 1b van deel A van de bijlage bij de richtlijn begrepen onder de definitie van het begrip effectenbemiddelaar in artikel 1, onderdeel b onder 1°, 2° en 5°. (…)”.
3.3.7Volgens art. 1, aanhef en onder h, Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 vielen onder het begrip ‘effectendiensten’:
“1. het ontvangen van orders van cliënten met betrekking tot financiële instrumenten en het op naam en voor rekening van die cliënten doorgeven van die orders aan een andere effecteninstelling;
2. het ontvangen van orders van cliënten met betrekking tot financiële instrumenten en het voor rekening van die cliënten uitvoeren of doen uitvoeren van die orders;
3.3.8In de artikelsgewijze toelichting staat over deze bepaling:
“In artikel 1, onderdeel h wordt verbijzonderd welke effectendiensten begrepen worden onder de diensten die een effectenbemiddelaar (de diensten onder h, sub 1 tot en met 7) of vermogensbeheerder (de diensten onder h, sub 8) beroeps- of bedrijfsmatig kan verrichten en waarop de Wte 1995 van toepassing is. De reden voor deze verbijzondering is dat met name het begrip effectenbemiddelaar in artikel 1, onderdeel b, van de Wte 1995 enigszins summier is uitgewerkt en daardoor niet geheel aansluit bij de functieindeling die de STE hanteert in het kader van haar vergunning- en toezichtbeleid op basis van de in het Bte 1995 en de Nadere Regeling neergelegde regels. Het is niet zo dat met de omschrijving van de effectendiensten in de Nadere Regeling wordt afgeweken van de definities van de Wte 1995; er is slechts sprake van een nadere uitleg van de algemene termen ’effectenbemiddeling’ en ’vermogensbeheer’.
Onder h, sub 1 tot en met 7 zijn alle onderscheiden diensten met betrekking tot effectenbemiddeling omschreven, uitgezonderd de effectendienst betreffende het aanbrengen van cliënten bij andere effecteninstellingen (cliëntenremisiers). (…)
De effectendienst bedoeld onder artikel 1, onder h, sub 1 betreft de orderremisier, dat wil zeggen een verbindingsschakel tussen de cliënt en de effecteninstelling die voor rekening van de cliënt effectentransacties verricht. De betreffende instelling voert zelf geen transacties uit en verstrekt geen effectennota’s aan cliënten. (…)”.
3.3.9Art. 7 lid 1 Wte 1995 bepaalt onder meer dat het verboden is zonder vergunning als effectenbemiddelaar in of vanuit Nederland diensten aan te bieden of te verrichten. Voor werkzaamheden als orderremisier bestond ten tijde van het sluiten van de effectenleaseovereenkomst in deze zaak geen relevante vrijstelling (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.52.3).
3.3.10Met ingang van 1 januari 2007 is de Wte 1995 opgevolgd door de Wet op het Financieel Toezicht (hierna: Wft).In art. 1.1 (oud) Wft, werd het ‘verlenen van een beleggingsdienst’ als volgt gedefinieerd:
“verlenen van een beleggingsdienst:
a. verrichten van werkzaamheden, gericht op het in de uitoefening van een beroep of bedrijf als tussenpersoon ontvangen van orders van cliënten met betrekking tot financiële instrumenten en het op naam en voor rekening van die cliënten doorgeven van die orders aan een beleggingsonderneming;
b. verrichten van werkzaamheden, gericht op het in de uitoefening van beroep of bedrijf als tussenpersoon ontvangen van orders van cliënten met betrekking tot financiële instrumenten en het voor rekening van die cliënten uitvoeren of doen uitvoeren van die orders alsmede het anderszins bijeenbrengen van partijen ter zake van transacties in financiële instrumenten;
(…)”.
3.3.11Uit parlementaire geschiedenis van de Wft blijkt dat de omschrijving van het begrip beleggingsdiensten is ontleend aan de omschrijving van de begrippen ‘effectenbemiddelaar’ en ‘vermogensbeheerder’ in de Wte 1995 (art. 1 onderdelen b en c Wte 1995), en dat ten opzichte van de Wte 1995 geen materiële wijziging is beoogd.
3.3.12De opvolger van de Richtlijn Beleggingsdiensten, de MiFID,geeft in art. 4 lid 1 onder 1 de volgende definities:
“1) beleggingsonderneming: iedere rechtspersoon wiens gewone beroep of bedrijf bestaat in het beroepsmatig verrichten van een of meer beleggingsdiensten voor derden en/of het
uitoefenen van een of meer beleggingsactiviteiten;
(…)
2) beleggingsdiensten en -activiteiten: iedere in deel A van bijlage I genoemde dienst of activiteit die betrekking heeft op één van de in deel C van bijlage I genoemde instrumenten;
5) uitvoering van orders voor rekening van cliënten: optreden om overeenkomsten te sluiten tot verkoop of aankoop van één of meer financiële instrumenten voor rekening van cliënten;
16) limietorder: een order om een financieel instrument tegen de opgegeven limietkoers of een betere koers en voor een gespecificeerde omvang te kopen of te verkopen;
3.3.13In bijlage I bij MiFID is onder meer het volgende opgenomen:
“Deel A
Beleggingsdiensten en -activiteiten.
(1) Het ontvangen en doorgeven van orders met betrekking tot één of meer financiële instrumenten.
(2) Het uitvoeren van orders voor rekening van cliënten.
(…)
Deel C
Financiële instrumenten
(1) Effecten.
(…)”.
3.3.14Evenmin als in de Richtlijn Beleggingsdiensten en de daarbij behorende bijlage (zie hiervoor in 3.3.2-3.3.4) is in MiFID nader gedefinieerd wat onder het ‘doorgeven van orders’ moet worden verstaan. Overweging 20 van MiFID vermeldt hierover het volgende:
“Het ontvangen en doorgeven van orders behelst voor de toepassing van deze richtlijn ook het met elkaar in contact brengen van twee of meer beleggers waardoor tussen deze beleggers een transactie tot stand kan komen.”
3.3.15Ter implementatie van MiFID is de Wft gewijzigd.In art. 1.1, onder 15, Wft wordt het ‘verlenen van een beleggingsdienst’ als volgt gedefinieerd:
“a. in de uitoefening van een beroep of bedrijf ontvangen en doorgeven van orders van cliënten met betrekking tot financiële instrumenten;
b. in de uitoefening van beroep of bedrijf voor rekening van die cliënten uitvoeren van orders met betrekking tot financiële instrumenten;
3.3.16Uit de parlementaire geschiedenis van deze wijziging volgt dat bij implementatie van MiFID geen materiële wijziging van deze omschrijving in art. 1:1 Wft is beoogd.
3.3.17MiFID is inmiddels opgevolgd door MiFID II.In MiFID II zijn geen wijzigingen aangebracht in voornoemde begrippen, afgezien van één tekstuele aanpassing van onderschikte betekenis. Er mag dan ook van worden uitgegaan dat deze begrippen in MiFID II dezelfde betekenis hebben als in MiFID.
3.4.1In zijn arrest van 14 juni 2017 (Khorassani/Pflanz)heeft het HvJEU zich uitgesproken over de strekking van het begrip ‘het ontvangen en doorgeven van orders’ zoals bedoeld in bijlage I, deel A onder 1 MiFID (zie hiervoor in 3.3.13), dit in verband met de vraag of bemiddeling bij het sluiten van een vermogensbeheerovereenkomst onder de reikwijdte van die bepaling viel. Het HvJEU overwoog hierover, voor zover hier van belang, het volgende:
“23 Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 4, lid 1, punt 2, van richtlijn 2004/39, in samenhang met bijlage I, deel A, punt 1, van deze richtlijn, aldus moet worden uitgelegd dat de beleggingsdienst die bestaat in het ontvangen en doorgeven van orders met betrekking tot één of meer financiële instrumenten mede bemiddeling bij het sluiten van een vermogensbeheerovereenkomst omvat.
28 Hoewel deze term [‘order’] niet is gedefinieerd in richtlijn 2004/39, moet worden vastgesteld dat de frase ‘met betrekking tot één of meer financiële instrumenten’ niet meer doet dan nader bepalen om welke soort orders het gaat, namelijk orders die zien op de aan- of verkoop van dergelijke financiële instrumenten.
29 Deze uitlegging van de term order wordt geschraagd door de context waarin hij is opgenomen. Meer in het bijzonder moet deze term worden uitgelegd in het licht van bijlage I, deel A, punt 2, van deze richtlijn, die de beleggingsdienst bestaande in ‘[h]et uitvoeren van orders voor rekening van cliënten’ noemt.
30 Zoals de advocaat-generaal in punt 42 van zijn conclusie heeft opgemerkt, is er een nauw verband tussen de beleggingsdienst die is bedoeld in punt 1 van bijlage I, deel A, namelijk ‘[h]et ontvangen en doorgeven van orders’, en die in punt 2 van dat deel, namelijk ‘[h]et uitvoeren van orders’: verlening van de eerste beleggingsdienst gaat vooraf aan en leidt in beginsel tot verlening van de tweede, hetzij door dezelfde hetzij door een andere beleggingsonderneming.
31 De in bijlage I, deel A, punt 2, van richtlijn 2004/39 bedoelde beleggingsdienst, namelijk ‘[h]et uitvoeren van orders voor rekening van cliënten’, wordt in artikel 4, lid 1, punt 5, van deze richtlijn gedefinieerd als ‘optreden om overeenkomsten te sluiten tot verkoop of aankoop van één of meer financiële instrumenten voor rekening van cliënten’.
32 Daaruit volgt dat de orders die het voorwerp zijn van de in bijlage I, deel A, punt 1, van deze richtlijn genoemde beleggingsdienst aan- en verkooporders van één of meer financiële instrumenten zijn.
33 Deze conclusie vindt steun in andere bepalingen van richtlijn 2004/39. Om te beginnen wordt een ‘limietorder’ in artikel 4, lid 1, punt 16, van deze richtlijn gedefinieerd als ‘een order om een financieel instrument tegen de opgegeven limietkoers of een betere koers en voor een gespecificeerde omvang te kopen of te verkopen’.
34 Bovendien heeft artikel 21 van deze richtlijn overeenkomstig het opschrift betrekking op de verplichting om orders tegen de voor de cliënt voordeligste voorwaarden uit te voeren, hetgeen volgens lid 1 ervan inhoudt dat het best mogelijke resultaat voor die cliënt wordt behaald, rekening houdend met onder meer de prijs, de kosten, de snelheid en de waarschijnlijkheid van uitvoering en afwikkeling. Uit hoofde van de leden 2 en 3 van dat artikel schrijven de lidstaten met name voor dat beleggingsondernemingen een beleid inzake orderuitvoering vaststellen en toepassen dat voor elke klasse van instrumenten informatie omvat over de verschillende plaatsen waar de beleggingsonderneming de orders van haar cliënten uitvoert en de factoren die de keuze van de plaats van uitvoering beïnvloeden.
35 Dientengevolge volgt uit de bewoordingen van bijlage I, deel A, punt 1, van richtlijn 2004/39, uitgelegd in het licht van de context waarin deze bepaling is opgenomen, dat bemiddeling bij het sluiten van een vermogensbeheerovereenkomst niet door de in deze bepaling bedoelde dienst wordt gedekt. Zelfs als het sluiten van die overeenkomst in een later stadium ertoe leidt dat de beheerder van de portefeuille in het kader van zijn beheeractiviteiten orders voor de aan- of verkoop van financiële instrumenten ontvangt en doorgeeft, heeft die overeenkomst op zich niet het ontvangen of doorgeven van orders
tot voorwerp.
36 Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door de omstandigheid, ingeroepen door het Verenigd Koninkrijk, dat overweging 20 van richtlijn 2004/39 verklaart dat het ontvangen en doorgeven van orders voor de toepassing van deze richtlijn ook behelst, het met elkaar in contact brengen van twee of meer beleggers waardoor tussen deze beleggers een transactie tot stand kan komen.
37 Zoals de advocaat-generaal in punt 44 van zijn conclusie heeft uiteengezet, ziet deze overweging louter op het met elkaar in contact brengen van twee of meer beleggers in het kader van het ontvangen en doorgeven van orders. Deze overweging dekt dus de gevallen van met elkaar in contract brengen met het oog op de verwezenlijking van transacties met betrekking tot één of meer financiële instrumenten, hetgeen bemiddeling bij het sluiten van een vermogensbeheerovereenkomst uitsluit.”
3.4.2Het oordeel van het HvJEU houdt in dat een nauw verband bestaat tussen de beleggingsdienst ‘het ontvangen en doorgeven van orders met betrekking tot één of meer financiële instrumenten’ en de beleggingsdienst ‘het uitvoeren van orders voor rekening van cliënten’ (bijlage I, deel A, punten 1 en 2 MiFID). Uit de overwegingen van het HvJEU, gelezen in samenhang met de punten uit de conclusie van de Advocaat-Generaal waarnaar het HvJEU verwijst, volgt dat de doorgegeven ‘order’ uitvoerbaar moet zijn, hetgeen meebrengt dat de inhoud daarvan zodanig specifiek is dat daarop een of meer concrete transacties in bepaalde financiële instrumenten kunnen worden gebaseerd die voor rekening van de cliënt komen. Dit wordt niet anders doordat volgens overweging 20 van MiFID onder ‘het ontvangen en doorgeven van orders’ in die richtlijn ook wordt verstaan ‘het met elkaar in contact brengen van twee of meer beleggers waardoor tussen deze beleggers een transactie tot stand kan komen’. Ook hierbij moet het blijkens het arrest immers gaan om contact dat concrete transacties met betrekking tot één of meer financiële instrumenten tot doel heeft.
3.4.3Naar het oordeel van de Hoge Raad bestaat redelijkerwijs geen twijfel dat het aan de nationale rechter is om, met inachtneming van de aanwijzingen die het HvJEU daarvoor heeft gegeven, te beoordelen of een bepaalde instructie in een concrete zaak al dan niet als een ‘order’ kan worden aangemerkt.
Het aanvraagformulier als ‘order’ onder de Wte 1995
3.5.1Er zijn geen aanwijzingen dat het begrip ‘het ontvangen en doorgeven van orders’ in de Richtlijn Beleggingsdiensten een andere betekenis heeft dan in MiFID. Het begrip ‘het doorgeven van orders’ in de Richtlijn Beleggingsdiensten en het daarmee verbonden begrip ‘effectenbemiddelaar’ in de Wte 1995 moeten dus eveneens in de hiervoor in 3.4.2 bedoelde zin worden uitgelegd.
3.5.2Of een aanvraagformulier voor het sluiten van een effectenleaseovereenkomst bij toepassing van het hiervoor in 3.4.2 genoemde criterium kan worden beschouwd als een ‘order’, zal de feitenrechter moeten beoordelen aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarvoor is in ieder geval vereist dat dit formulier, waar relevant in samenhang met de gegevens die overigens tussen partijen zijn uitgewisseld, zodanige gegevens bevat dat het als ‘order’ uitvoerbaar is in de zin van de bijlage, deel A, punt 2, van de Richtlijn Beleggingsdiensten, hetgeen betekent dat daarop een specifieke transactie in bepaalde effecten kan worden gebaseerd. Daartoe moet het formulier, zo nodig in samenhang met de gegevens die overigens tussen partijen zijn uitgewisseld, een voldoende duidelijke specificatie bevatten van het soort transactie dat moet worden verricht en van de effecten waarop de voorgenomen transactie betrekking heeft, zowel naar soort als naar aantal of naar het met de transactie in één bepaald effect gemoeide bedrag.
3.5.3Indien de concreet te verrichten effectentransacties in het aanvraagformulier voldoende bepaald zijn als hiervoor in 3.5.2 bedoeld, rijst vervolgens de vraag of aan de kwalificatie van het formulier als ‘order’ in de weg staat dat de transacties pas zullen worden uitgevoerd, of pas definitief voor rekening van de cliënt zullen komen, als de cliënt de daartoe strekkende effectenleaseovereenkomst heeft getekend en teruggezonden. Het antwoord op die vraag is uit de tekst van de Richtlijn Beleggingsdiensten en de MiFID en uit de rechtspraak van het HvJEU niet met voldoende zekerheid af te leiden. Uit de omstandigheid dat ook het ‘met elkaar in contact brengen van twee of meer beleggers waardoor tussen deze beleggers een transactie tot stand kan komen’ volgens de overwegingen van de Richtlijn Beleggingsdiensten en MiFID kan vallen onder het ‘doorgeven van een order’, zou immers kunnen worden afgeleid dat niet is vereist dat het aanvraagformulier een bindende opdracht inhoudt tot het (laten) verrichten van de transacties voor rekening van de cliënt, en dat voldoende is dat het formulier de transacties omschrijft die uiteindelijk tot stand komen of kunnen komen. Als het antwoord op deze vraag in een zaak van beslissende betekenis is, zal het uiteindelijk aan het HvJEU zijn om deze te beantwoorden.