ECLI:NL:HR:2002:AD6627
Hoge Raad
- Cassatie
- G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- H.A.M. Aaftink
- A. Hammerstein
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Cassatie over schadevergoeding na verkeersongeval met erfgenamen als eisers
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure naar aanleiding van een verkeersongeval dat op 10 december 1989 plaatsvond, waarbij de echtgenoten [de man] en [de vrouw] betrokken waren. De vrouw overleed op 10 mei 1993, en de man, als haar enige erfgenaam, vorderde schadevergoeding van de verweerders, die als bestuurders van de auto verantwoordelijk werden gehouden voor het ongeval. De Rechtbank te Maastricht oordeelde in eerste instantie dat de verweerders aansprakelijk waren en kende schadevergoeding toe voor zowel materiële als immateriële schade. De verweerders gingen in hoger beroep bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat het tussenvonnis bevestigde maar het eindvonnis vernietigde en de schadevergoeding verlaagde.
De eisers, de erfgenamen van de overleden vrouw, stelden beroep in cassatie in tegen het arrest van het Hof. De Hoge Raad beoordeelde de ontvankelijkheid van het beroep en oordeelde dat de eisers niet-ontvankelijk waren in hun beroep tegen verweerder 2, omdat daarover in cassatie niet geklaagd werd. De Hoge Raad ging verder in op de beoordeling van de middelen en concludeerde dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting had toegepast door fictieve voordelen in rekening te brengen die in werkelijkheid niet waren genoten. Dit leidde tot de vernietiging van het arrest van het Gerechtshof en de verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling.
De Hoge Raad oordeelde ook over de kosten van het geding in cassatie, waarbij de eisers in de kosten werden veroordeeld. Dit arrest benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van schadevergoeding en de toepassing van de regels omtrent voordeelstoerekening in het civiele recht.