Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Ontstaan en loop van het geding
2.De vaststaande feiten
- uit de verklaringen van directeur [N] van [O] schilderbedrijf en de heer [P] van eenmanszaak [Q] blijkt dat een appartement van 60 m2 aan schilderwerk en stucwerk maximaal 6.000 euro kost. Op de projecten is voor veel hogere bedragen tegen 6% gefactureerd. Op het project [a-straat] is bv. per appartement van 60 m2 ruim 15.000 euro tegen laag tarief gefactureerd. Op het project [b-straat] 144 is zelfs alle omzet tegen 6% gefactureerd, en op het project [b-straat] la 83% van de omzet. Aangezien het ging om de volledige interne renovatie van panden is het onmogelijk dat het stuc- en schilderwerk zo een groot deel van de omzet betrof.
- Op de projecten [b-straat] 144 en [b-straat] 1a worden de eerste omzetfacturen van het werk al met 6% opgemaakt. Aangezien stuc- en schilderwerk aan het eind van de renovatie plaatsvindt is dit zeer ongeloofwaardig.
- Uit de verklaringen van onderaannemers en de belastingplichtige blijkt dat belastingplichtige naar zijn eigen (fiscaal voor hem of anderen zo gunstig mogelijke) wensen opgaf aan de onderaannemer welk omzetbelastingpercentage op de factuur moest komen, of zelf de facturen voor de onderaannemer opmaakte.
- Uit stukken blijkt dat er overlegd werd tussen partijen over het te hanteren omzetbelastingpercentage en dat in dit overleg geen rol speelde welke soort werkzaamheden er waren verricht maar slechts wat financieel het beste uitkwam.
- de bankafschriften;
- een kort voor het derdenonderzoek opgemaakte lijst "debiteurenadministratie" waarop de uitgaande facturen waren vermeld ;
- ongeveer 10 bonnetjes van bouwmarkten met kleine bedragen aan inkopen.
- een deel van de giroafschriften;
- een kort voor het derdenonderzoek opgemaakte lijst "debiteurenadministratie" waarop de uitgaande facturen waren vermeld ;
- [G] zei of er 6% of 19% BTW op de factuur van [Q] moest komen te staan
- De aanneemsom tussen [G] en [Q] was dermate laag dat [V] zonder het BTW bedrag niet rond kon komen
- [G] wist volgens [V] , dat de prijs met omzetbelasting nodig was om de verbouwing te kunnen doen
- [Q] vermeldde op de facturen wat [G] wilde
- [V] vermeldde een BTW bedrag op zijn facturen omdat [G] dat wilde
- De administratie van [Q] is pas bijgewerkt na aankondiging van een derdenonderzoek door de belastingdienst
4.Overzicht correcties
3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
4.Beoordeling van het geschil
nr. C-129/13 en C-130/13, Kamino en Datema, ECLI:EU:C:2014:2041).
.De behandeling van het hoger beroep heeft derhalve vier jaar en tien maanden en dertien dagen geduurd, hetgeen volgens het in 4.48 vermelde uitgangspunt een overschrijding van de redelijke termijn voor de beslechting van het geschil meebrengt van ruim twee jaar en tien maanden. Er is evenwel een bijzondere omstandigheid die een langere behandelduur van de zaak in hoger beroep dan genoemde twee jaar rechtvaardigt. De onderhavige zaak is namelijk aangehouden in afwachting van de beslissing van het HvJEU in de eerdergenoemde Kamino-zaak. Dit is schriftelijk aan partijen medegedeeld. Genoemd arrest is gewezen op 3 juli 2014 (nr. C-129/13 en C-130/13, ECLI:EU:C:2014:2041). Gelet hierop, acht het Hof het redelijk de behandelduur van twee jaar te verlengen met de periode die is verstreken tussen 10 september 2013 (de datum van de aankondiging van de aanhouding) en 3 juli 2014 (de datum van het arrest in de Kamino-zaak), derhalve met 10 maanden. Mitsdien is de redelijke termijn in appèl overschreden met ruim twee jaar.
5.Kosten
6.Beslissing
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.230,
- veroordeelt de Staat in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende vastgesteld op € 496,
- gelast dat de Staat aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 586 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 454 in verband met het hoger beroep bij het Hof,